200905976/1/H2.
Datum uitspraak: 24 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 juli 2009 in zaak nr. 08/2483 in het geding tussen:
de burgemeester van Vlaardingen.
Bij besluit van 21 december 2007 heeft de burgemeester van Vlaardingen (hierna: de burgemeester) een verzoek van [appellant] om vergoeding van schade afgewezen.
Bij besluit van 16 mei 2008 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 juli 2009, verzonden op 6 juli 2009, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 september 2009.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2010, waar [appellant] in persoon, bijgestaan door mr. A.I.V. van der Wel, werkzaam bij Juridisch Adviesbureau Sophia, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. S.W. Boot, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.
2.1. Bij besluit van 5 juni 2003 heeft de burgemeester aan [appellant] vergunning verleend voor de exploitatie van de [discotheek] aan de [locatie] te [plaats]. Bij onderscheiden besluiten van 26 september 2003 heeft de burgemeester die vergunning ingetrokken en de sluiting van de discotheek voor één jaar bevolen. Niet in geschil is dat [appellant] het door hem daartegen gemaakte bezwaar nadien heeft ingetrokken.
2.2. Bij brief van 5 januari 2007 heeft [appellant] om vergoeding van schade ten gevolge van de besluiten van 26 september 2003 verzocht. Aan dat verzoek heeft hij ten grondslag gelegd dat die besluiten onrechtmatig zijn, omdat het gevolg ervan, bedrijfsbeëindiging, onevenredig zwaar is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Daarnaast valt de door de besluiten veroorzaakte schade buiten zijn normaal maatschappelijk risico, aldus het verzoek.
2.3. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank de burgemeester terecht niet onbevoegd geacht op dit verzoek te beslissen, nu [appellant] stelt schade te hebben geleden, veroorzaakt door de door de burgemeester genomen besluiten van 26 september 2003.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat, samengevat weergegeven, de rechtbank, door te overwegen dat de rechtmatigheid van de besluiten van 26 september 2003 in rechte vaststaat en geen aanspraak op nadeelcompensatie bestaat, heeft miskend dat aan zowel de totstandkoming, als de inhoud van die besluiten, gebreken kleven en de daardoor geleden schade buiten zijn normaal maatschappelijk risico valt.
2.4.1. Voor zover [appellant] betoogt dat de besluiten niet rechtmatig zijn wegens onder meer de evenredigheid en proportionaliteit ervan, kan dat niet tot het beoogde resultaat leiden. [appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 26 september 2003 en de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam verzocht ter zake daarvan een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek heeft de voorzieningenrechter afgewezen. [appellant] heeft vervolgens het door hem gemaakte bezwaar ingetrokken. Dit brengt mee dat de besluiten van 26 september 2003 in rechte onaantastbaar zijn en thans van de rechtmatigheid ervan, zowel wat betreft inhoud, als wat betreft de wijze van tot stand komen, wordt uitgegaan.
De rechtbank is derhalve terecht niet inhoudelijk ingegaan op de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding, voor zover [appellant] daaraan de onrechtmatigheid van de besluiten van 26 september 2003 ten grondslag heeft gelegd. Evenzeer terecht heeft zij geen onderzoek naar de rechtmatigheid van die besluiten gedaan.
2.4.2. Dat de besluiten van 26 september 2003 in rechte onaantastbaar zijn en van de rechtmatigheid ervan wordt uitgegaan, brengt mee dat de burgemeester het verzoek terecht heeft aangemerkt als om toekenning van nadeelcompensatie.
Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de omstandigheid dat deze als gevolg van de besluiten van 26 september 2003 de discotheek voor een jaar niet mocht exploiteren en daardoor schade heeft geleden geen onevenredig, buiten het normale ondernemersrisico vallend, nadeel is dat de burgemeester zou moeten compenseren. Het risico dat een inrichting wordt gesloten, indien zich daarin wanordelijkheden voordoen en dat een vergunning wordt ingetrokken, omdat niet of niet meer aan de ervoor gestelde eisen wordt voldaan, is verbonden aan de bedrijfsvoering. In zoverre verschilt zijn positie niet van andere ondernemers die ook geconfronteerd kunnen worden met sluiting en intrekking van een vergunning. Dergelijke besluiten zijn juist bedoeld uitsluitend te zijn gericht tegen de exploitant, die verantwoordelijk is voor de gang van zaken in de inrichting. Dat betekent dat de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat de burgemeester het gestelde nadeel niet voor rekening van [appellant] mocht laten.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Planken
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2010