ECLI:NL:RVS:2010:BL5327

Raad van State

Datum uitspraak
17 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000291/2/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake verblijfsontzegging opgelegd door de burgemeester van Nijmegen

Op 17 februari 2010 deed de Raad van State uitspraak in een zaak waarin de burgemeester van Nijmegen een verblijfsontzegging had opgelegd aan een wederpartij voor de duur van twee weken in de omgeving van winkelcentrum Meijhorst. De burgemeester had deze maatregel genomen op 23 september 2008. De wederpartij maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar de burgemeester verklaarde het bezwaar op 8 december 2008 niet-ontvankelijk. De rechtbank Arnhem oordeelde op 1 december 2009 dat het bezwaar van de wederpartij wel ontvankelijk was en vernietigde de beslissing van de burgemeester, waarbij deze werd opgedragen om binnen zes weken opnieuw op het bezwaar te beslissen.

De burgemeester ging in hoger beroep tegen deze uitspraak en verzocht de voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 4 februari 2010, waar de burgemeester werd vertegenwoordigd door mr. Ö. Dalar-Ummaz en de wederpartij bijgestaan werd door mr. F. Tas, werd het verzoek behandeld. De burgemeester stelde dat de rechtbank had miskend dat het verzoek om vergoeding van proceskosten geen procesbelang oplevert en dat de uitspraak van de rechtbank op een onjuiste uitleg van de jurisprudentie berustte.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep niet in stand zou blijven. De voorzitter concludeerde dat de wederpartij belang had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar, ook al was de verblijfsontzegging inmiddels uitgewerkt. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, maar de burgemeester werd wel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de wederpartij, die op € 874,00 werden vastgesteld.

Uitspraak

201000291/2/H3.
Datum uitspraak: 17 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de burgemeester van Nijmegen,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 1 december 2009 in zaak nr. 09/357 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de burgemeester van Nijmegen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2008 heeft de burgemeester van Nijmegen (hierna: de burgemeester) aan [wederpartij] een verblijfsontzegging voor de duur van twee weken voor het gebied omgeving winkelcentrum Meijhorst opgelegd.
Bij besluit van 8 december 2008 heeft de burgemeester het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 1 december 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en de burgemeester opgedragen binnen zes weken na haar uitspraak alsnog op het bezwaar te beslissen.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 januari 2010, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 januari 2010, heeft de burgemeester de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 26 januari 2010 heeft [wederpartij] een reactie ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 februari 2010, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. Ö. Dalar-Ummaz, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [wederpartij] in persoon, bijgestaan door mr. F. Tas, juridisch adviseur te Nijmegen, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De burgemeester heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat de opgelegde verblijfsontzegging inmiddels was uitgewerkt en [wederpartij] volgens de burgemeester geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester niet onderkend dat [wederpartij] in zijn bezwaarschrift heeft verzocht om vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Reeds door dit verzoek heeft [wederpartij] belang bij het verkrijgen van een beoordeling van het bezwaar, aldus de rechtbank. Steun voor dit oordeel is volgens de rechtbank te vinden in de uispraak van de Afdeling van 23 juli 2008 in zaak nr.
200708379/1. Voorts is het naar het oordeel van de rechtbank niet onaannemelijk dat de opgelegde verblijfsontzegging een rol kan spelen bij een eventuele toekomstige verblijfsontzegging, zodat [wederpartij] ook om deze reden belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar.
2.3. Het verzoek heeft tot strekking dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de burgemeester in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep geen gevolg hoeft te geven aan de in hoger beroep bestreden uitspraak. De burgemeester voert - thans verkort en zakelijk weergegeven - aan dat de rechtbank heeft miskend dat volgens het systeem van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het enkele verzoek in bezwaar om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten geen procesbelang oplevert. De aangevallen uitspraak berust volgens de burgemeester op een onjuiste uitleg van de jurisprudentie van de Afdeling. Voorts is volgens hem het oordeel van de rechtbank dat de opgelegde verblijfsontzegging een rol kan spelen bij een eventuele toekomstige verblijfsontzegging onjuist.
2.4. In hetgeen door de burgemeester naar voren is gebracht ziet de voorzitter op voorhand geen reden om aan te nemen dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep niet in stand zal blijven, gelet op de door de rechtbank aangehaalde jurisprudentie van de Afdeling. Niet in geschil is dat aan de vereisten die artikel 6:5 van de Awb aan het indienen van een bezwaarschrift stelt is voldaan. Ook overigens is het niet op voorhand onaannemelijk dat de door [wederpartij] in deze procedure naar voren gebrachte feiten voldoende grondslag bieden voor het oordeel dat hij belang heeft bij het verkrijgen van een inhoudelijk oordeel op zijn bezwaar. Het is bovendien in het belang van een efficiënte en finale geschillenbeslechting dat de aangevallen uitspraak en het ter uitvoering daarvan te nemen nieuwe besluit op bezwaar met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb beide in de bodemprocedure kunnen worden beoordeeld. Gelet op een en ander bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe dient te worden afgewezen.
2.5. De burgemeester dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. wijst het verzoek af;
II. veroordeelt de burgemeester van Nijmegen tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.J.A. Idema, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Idema
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2010
512.