Op 17 februari 2010 deed de Raad van State uitspraak in een zaak waarin de burgemeester van Nijmegen een verblijfsontzegging had opgelegd aan een wederpartij voor de duur van twee weken in de omgeving van winkelcentrum Meijhorst. De burgemeester had deze maatregel genomen op 23 september 2008. De wederpartij maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar de burgemeester verklaarde het bezwaar op 8 december 2008 niet-ontvankelijk. De rechtbank Arnhem oordeelde op 1 december 2009 dat het bezwaar van de wederpartij wel ontvankelijk was en vernietigde de beslissing van de burgemeester, waarbij deze werd opgedragen om binnen zes weken opnieuw op het bezwaar te beslissen.
De burgemeester ging in hoger beroep tegen deze uitspraak en verzocht de voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 4 februari 2010, waar de burgemeester werd vertegenwoordigd door mr. Ö. Dalar-Ummaz en de wederpartij bijgestaan werd door mr. F. Tas, werd het verzoek behandeld. De burgemeester stelde dat de rechtbank had miskend dat het verzoek om vergoeding van proceskosten geen procesbelang oplevert en dat de uitspraak van de rechtbank op een onjuiste uitleg van de jurisprudentie berustte.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep niet in stand zou blijven. De voorzitter concludeerde dat de wederpartij belang had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar, ook al was de verblijfsontzegging inmiddels uitgewerkt. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, maar de burgemeester werd wel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de wederpartij, die op € 874,00 werden vastgesteld.