In deze zaak heeft de burgemeester van Nijmegen op 23 september 2008 een verblijfsontzegging van twee weken opgelegd aan [wederpartij] voor het gebied rondom winkelcentrum Meijhorst. De burgemeester verklaarde het bezwaar van [wederpartij] tegen deze beslissing op 8 december 2008 niet-ontvankelijk. Hierop heeft [wederpartij] beroep ingesteld bij de rechtbank Arnhem, die op 1 december 2009 het beroep gegrond verklaarde en de burgemeester opdroeg om binnen zes weken opnieuw op het bezwaar te beslissen. De burgemeester heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 4 februari 2010 behandeld. De burgemeester, vertegenwoordigd door mr. Ö. Dalar-Ummaz, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. drs. J.G.H. Duivesteijn, waren aanwezig. De voorzitter oordeelde dat de burgemeester niet had onderkend dat [wederpartij] belang had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar, omdat hij om vergoeding van proceskosten had verzocht. De voorzitter concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep niet in stand zou blijven.
Uiteindelijk heeft de voorzitter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [wederpartij] tot een bedrag van € 437,00, te betalen aan de secretaris van de Raad van State. De uitspraak werd openbaar gedaan op 17 februari 2010.