ECLI:NL:RVS:2010:BL4537
Raad van State
- Hoger beroep
- M.G.J. Parkins de Vin
- B. van Wagtendonk
- A.B.M. Hent
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen ongewenstverklaring en asielaanvraag
In deze zaak gaat het om een vreemdeling die ongewenst is verklaard en een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. De staatssecretaris van Justitie heeft deze aanvraag op 27 mei 2009 afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep aangetekend, maar de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage heeft het beroep op 11 juni 2009 niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdeling is van deze uitspraak in hoger beroep gegaan bij de Raad van State.
De Raad van State overweegt dat, hoewel de vreemdeling aanvoert dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op foltering of onmenselijke behandeling, dit niet leidt tot een ontvankelijkheid van zijn beroep tegen de ongewenstverklaring. De Raad stelt vast dat het bepaalde in artikel 3.105e van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) niet in de weg staat aan de niet-ontvankelijkheid van het beroep, omdat artikel 67, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) zich verzet tegen het rechtsgevolg van een eventuele aanspraak op een verblijfsvergunning na vernietiging van het besluit.
De Raad bevestigt dat de vreemdeling in de procedure tegen de ongewenstverklaring of een procedure tegen de weigering om deze op te heffen, zijn argumenten kan aanvoeren. Indien zijn betoog slaagt, kan dit leiden tot de opheffing van de ongewenstverklaring en mogelijk rechtmatig verblijf. De Raad concludeert dat de voorzieningenrechter het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.