200903234/1/H2.
Datum uitspraak: 17 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 april 2009 in zaak nr. 08/7514 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluit van 28 juni 2008 heeft de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de Belastingdienst) de huurtoeslag voor het jaar 2006 van [appellant] definitief vastgesteld op € 2.235,-.
Bij besluit van 17 september 2008 heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 15 april 2009, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 17 april 2009, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 mei 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 18 juni 2009 en 1 augustus 2009.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Partijen hebben toestemming gegeven het onderzoek ter zitting achterwege te laten.
2.1. Ingevolge artikel 2a, eerste lid, van het Besluit op de huurtoeslag (hierna: het Besluit), blijft op verzoek voor de toepassing van artikel 2 van de Wet op de huurtoeslag, van artikel 7 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en de op die artikelen berustende bepalingen voor zover het betreft het toekennen van een huurtoeslag, een partner of medebewoner buiten beschouwing indien sprake is van een verzorgingsbehoefte bij de huurder, diens partner of een medebewoner.
2.2. Op verzoek van [appellant] heeft de Belastingdienst met betrekking tot de huurtoeslag 2006 de hardheidsclausule toegepast zoals neergelegd in artikel 2a, eerste lid, van het Besluit omdat zich bij hem een verzorgingsbehoefte voordoet.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst de huurtoeslag voor het jaar 2006 ten onrechte definitief heeft vastgesteld op € 2.235,-. Dit had een hoger bedrag moeten zijn. [appellant] voert daartoe aan dat de toepassing van de hardheidsclausule er niet toe moet leiden dat zijn partner geheel buiten beschouwing blijft, maar alleen het inkomen van zijn partner voor de berekening van het toetsingsinkomen.
2.4. Het betoog faalt. Niet in geschil is dat de Belastingdienst, gelet op de verzorgingsbehoefte van [appellant], zijnde de huurder, terecht de hardheidsclausule van artikel 2a van het Besluit heeft toegepast. Toepassing van die hardheidsclausule brengt, gelet op de duidelijke bewoordingen en de uit de nota van toelichting blijkende bedoeling bij de invoering ervan (Stb. 2005, 692), met zich dat een toeslagpartner buiten beschouwing blijft bij de berekening van de huurtoeslag en dat wordt uitgegaan van een eenpersoons(ouderen)huishouden. De rechtbank heeft dit terecht overwogen. Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat dit ongewenste gevolgen heeft, dient hij zich - zoals hij, naar uit de stukken blijkt, ook heeft gedaan - tot de wetgever te wenden en kan dit er niet toe leiden dat hem een hoger bedrag aan huurtoeslag wordt toegekend. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 juni 2009 in zaak nr.
200805661/1) bestaat er geen wettelijke grondslag voor de Belastingdienst voor afwijking van het Besluit of de Wet op de huurtoeslag buiten de daarin omschreven specifieke gevallen. Hetgeen [appellant] voor het overige aanvoert, kan niet tot een ander oordeel leiden.
2.5. Voor zover [appellant] zich in zijn hoger beroepschrift heeft beklaagd over, naar hij stelt, onregelmatigheden tijdens de zitting bij de rechtbank, heeft de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de rechtbank heeft gehandeld in strijd met de ter zake geldende processuele regels. Dit kan dan ook niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2010