ECLI:NL:RVS:2010:BL4134

Raad van State

Datum uitspraak
12 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001116/1/H2 en 201001116/2/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor het vellen van bomen in het Hof van Saenden te Wormerveer

In deze zaak gaat het om een verzoek om voorlopige voorziening en hoger beroep tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem. Het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad had op 18 augustus 2009 vergunning verleend voor het vellen van 16 bomen in het Hof van Saenden aan de Billitonkade te Wormerveer. Appellant en anderen maakten bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 1 december 2009. De voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem verklaarde op 19 januari 2010 het beroep van appellant ongegrond. Hierop hebben appellant en anderen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij tevens verzochten om een voorlopige voorziening.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 4 februari 2010 behandeld. De voorzitter oordeelde dat nader onderzoek niet nodig was en dat er geen beletsel was om onmiddellijk uitspraak te doen. De voorzitter overwoog dat het college bij de verlening van de kapvergunning een ruime beoordelingsruimte heeft en dat de voorzieningenrechter terecht had geoordeeld dat het college in redelijkheid de vergunning had kunnen verlenen. De voorzitter wees erop dat de bomen die gekapt worden geen monumentale waarde hebben en dat de herplantplicht die aan de vergunning is verbonden voldoet aan de eisen van het bomenbeleidsplan.

De voorzitter concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 12 februari 2010.

Uitspraak

201001116/1/H2 en 201001116/2/H2.
Datum uitspraak: 12 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 19 januari 2010 in zaken nrs. 09/6003 en 09/6088 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 augustus 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (hierna: het college) aan de Dienst Wijken van de gemeente Zaandam vergunning verleend voor het vellen van 16 bomen in het Hof van Saenden aan de Billitonkade te Wormerveer.
Bij besluit van 1 december 2009 heeft het college het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 januari 2010, verzonden op 21 januari 2010, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [appellant] e.a. daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] e.a. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 januari 2010, hoger beroep ingesteld. Bij deze brief hebben zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 februari 2010, waar [appellant], in persoon, vergezeld van [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. F.P. Brouwer, ambtenaar in dienst van de gemeente, vergezeld van M.J.W. Koelemeijer, deskundige, en [wijkmanager], zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Ingevolge artikel 4:11, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Zaanstad (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning van het college houtopstanden te vellen of te doen vellen die staan vermeld op de lijst vermeld op bijlage 1, en die zich bevinden op een openbare plaats.
Ingevolge het tweede lid kan de vergunning worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de overlevingskansen van de houtopstand;
Ingevolge het derde lid kan het college een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.
2.3. Het betoog van [appellant] e.a. dat de voorzieningenrechter ten onrechte alleen over de kapvergunning heeft willen oordelen, terwijl het voor de hand lag ook over de herinrichting van het Hof van Saenden te oordelen, nu de kap van 16 bomen daar een wezenlijk onderdeel van uitmaakt, faalt. De gemeente is in beginsel gerechtigd om het Hof van Saenden te herinrichten, zolang aan eventueel daarvoor geldende voorschriften wordt voldaan. Thans is slechts de in het kader van de herinrichting verleende vergunning voor het vellen van 16 bomen aan de orde, die uitsluitend kan worden getoetst aan het stelsel van de APV. Dat [appellant] e.a. het met de herinrichting als zodanig niet eens zijn, omdat als gevolg daarvan, naar [appellant] e.a. ter zitting hebben gesteld, een voor de flora en fauna essentiële vijver verdwijnt en de overlast van hangjongeren zal toenemen kan derhalve, gelet op artikel 4:11, tweede lid, van de APV, geen rol spelen en dus reeds daarom niet leiden tot het oordeel dat de vergunning niet terecht is verleend. Bij de beoordeling van de hier aan de orde zijnde kapvergunning kan evenmin een rol spelen dat de bomen die nu niet worden gekapt dermate dicht tegen de te realiseren nieuwbouw naast het Hof van Saenden aanliggen dat ze, naar [appellant] e.a. stellen, in de toekomst waarschijnlijk alsnog zullen moeten worden gekapt.
2.4. [appellant] e.a. betogen dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het college de kapvergunning bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Volgens [appellant] e.a. had de vergunning moeten worden geweigerd, omdat het kappen van 16 bomen, nadat in het verleden al 6 grote bomen zijn gekapt, grote gevolgen heeft voor de biodiversiteit van het Hof van Saenden en voorts de opgelegde herplantplicht niet voldoet aan het in het bomenbeleidsplan neergelegde beleid en de op hem rustende zorgplicht. Ter motivering voeren zij aan dat de 20 krentenboompjes die zullen worden teruggeplant geen bomen zijn die kunnen uitgroeien tot monumentale bomen.
2.4.1. Dit betoog slaagt niet. Voorop moet worden gesteld, dat het college bij de uitoefening van de bevoegdheid al dan niet een kapvergunning te verlenen een aanzienlijke beslissingsruimte toekomt, waarbij de bestuurlijke afweging die daarbij aan de orde is door de rechter slechts terughoudend dient te worden getoetst. Niet staande kan worden gehouden, dat het in beroep bestreden besluit die terughoudende toets niet kan doorstaan. Ter zitting heeft het college, onder meer aan de hand van door [appellant] e.a. overgelegde foto's, erop gewezen dat het Hof van Saenden er op dit moment verwilderd bijligt en dat het kappen van 16 bomen een noodzakelijke beheersmaatregel betreft. De bomen die worden gekapt hebben naar het oordeel van het college geen monumentale waarde, zijn niet beeldbepalend en hebben ook niet om andere redenen bijzondere waarde. Het college heeft ervoor gekozen de bomen te kappen, omdat ze te dicht op grote bijzondere bomen staan en door de kronen van die bomen heen groeien, waardoor de bomen elkaar verdrukken en scheef zullen groeien. De waardevolle en beeldbepalende bomen zullen worden behouden. [appellant] e.a. hebben onvoldoende aangevoerd om aannemelijk te maken dat de te kappen bomen een in de APV bedoelde waarde vertegenwoordigen en als dat al zo zou zijn de vergunning bij afweging van de betrokken belangen niet verleend had mogen worden.
2.4.2. Het college heeft in het besluit van 1 december 2009 alsmede ter zitting uiteengezet dat aan de in het bomenbeleidsplan genoemde herplantplicht wordt voldaan doordat na de kap 3 Japanse Sierkersen, 20 krentenbomen en vele heesters zullen worden teruggeplaatst. Niet staande kan worden gehouden, dat het college rechtens tot meer is gehouden. Dat de te planten krentenbomen slechts drie tot vijf meter hoog kunnen worden biedt geen grond voor het oordeel dat in strijd met het bomenbeleidsplan wordt gehandeld. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de herplant juist in de plaats komt van bomen die onder meer vanwege hun hoogte, waardoor ze door de kroon van beeldbepalende bomen heen groeien, moeten worden gekapt.
2.4.3. Dat, naar [appellant] e.a. voorts aanvoeren, het college de wensen van de omwonenden volledig negeert en dat van de beloofde burgerparticipatie geen sprake is, kan, wat daar ook van zij, niet leiden tot het oordeel dat de vergunning in strijd met de in artikel 4:11, tweede lid, van de APV genoemde waarden is verleend.
2.4.4. Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het college de vergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Wieland
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2010
502.