201000354/2/H1.
Datum uitspraak: 11 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 4 december 2009 in zaak nrs. 09/1808 en 09/1708 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde.
Bij besluit van 20 februari 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde (hierna: het college) [wederpartij] onder oplegging van een dwangsom gelast om vóór 1 september 2009 de permanente bewoning van de recreatiewoning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 18 augustus 2009 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, onder aanpassing van de begunstigingstermijn.
Bij uitspraak van 4 december 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de voorzieningenrechter) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 augustus 2009 vernietigd, het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en het primaire besluit van 20 februari 2009 geschorst totdat het college een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen en verzonden.
Tegen deze uitspraak heeft onder meer het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 januari 2010, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 januari 2010, heeft het college de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 februari 2010, waar het college, vertegenwoordigd door H. Lange, ambtenaar in dienst van de gemeente, en mr. L.H. Hoogendoorn, en [wederpartij], in persoon, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Bij het besluit van 20 februari 2009 heeft het college [wederpartij] onder oplegging van een dwangsom gelast om vóór 1 september 2009 de permanente bewoning van de recreatiewoning op het perceel te staken en gestaakt te houden. Bij het besluit van 18 augustus 2009 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot 1 november 2009. De hoogte van de opgelegde dwangsom bedraagt € 5000,00 voor elke maand of een deel daarvan dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 25.000,00.
2.3. Het college heeft de voorzitter verzocht te bepalen dat het geen nieuw besluit op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar hoeft te nemen, totdat op het hoger beroep is beslist.
Het verzoek, zoals nader toegelicht ter zitting, strekt voorts tot schorsing van de in hoger beroep aangevallen uitspraak. Het college acht dit nodig met het oog op de verjaring van verbeurde dwangsommen.
2.3.1. Gelet op de schorsing door de voorzieningenrechter van het primaire besluit van 20 februari 2009, zijn [wederpartij] thans niet gehouden te voldoen aan de daarbij opgelegde last. Nu ook overigens niet is gebleken van belangen die zich ertegen verzetten dat gevolg wordt gegeven aan het verzoek van het college om te bepalen dat het geen nieuw besluit op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar hoeft te nemen, totdat op het hoger beroep is beslist, ziet de voorzitter aanleiding dat verzoek op na te melden wijze toe te wijzen.
2.3.2. Wat betreft het verzoek om schorsing van de in hoger beroep aangevallen uitspraak, overweegt de voorzitter dat ingevolge artikel 5:35, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zoals dat luidde ten tijde van belang, de bevoegdheid tot invordering van verbeurde bedragen verjaart door verloop van zes maanden na de dag waarop zij zijn verbeurd. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 maart 2003 in zaak nr.
200204924/1), vindt stuiting van de verjaring plaats door iedere handeling waarbij aanspraak wordt gemaakt op betaling van het verbeurde bedrag, zoals een nota of aanmaning, waarna de termijn van zes maanden opnieuw gaat lopen. Hieruit volgt dat, voor zover voorafgaande aan de schorsing bij de aangevallen uitspraak van 4 december 2009 van het besluit van 20 februari 2009 dwangsommen zijn verbeurd, het college de verjaring daarvan hangende hoger beroep zelf kan stuiten. De voorzitter acht derhalve geen spoedeisend belang aanwezig dat schorsing van de aangevallen uitspraak rechtvaardigt. Daarbij merkt de voorzitter op dat, indien door de uitspraak van de Afdeling op de hoger beroepen van het college en [wederpartij] de bij het besluit van 20 februari 2009 opgelegde last alsdan of op enig moment na de uitspraak zou herleven, eventueel resterende bedragen in geval van overtreding alsnog worden verbeurd voor elke maand of een deel daarvan vanaf het tijdstip dat de last aldus zou herleven, tot het maximum van € 25.000,00 is bereikt. De voorzitter ziet dan ook aanleiding om het verzoek van het college in zoverre af te wijzen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde geen nieuw besluit op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar hoeft te nemen, voordat de Afdeling op de hoger beroepen heeft beslist.
II. wijst het verzoek voor het overige af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2010