ECLI:NL:RVS:2010:BL4130

Raad van State

Datum uitspraak
10 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200908579/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • P.J.A.M. Broekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Enka-terrein gemeente Ede

Op 10 februari 2010 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening tegen het bestemmingsplan "Enka-terrein" van de gemeente Ede. Het bestemmingsplan, dat op 17 september 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld, voorziet in de ontwikkeling van ongeveer 1000 tot 1300 woningen en diverse voorzieningen op het voormalige Enka-terrein. De verzoeker, wonend in de nabijheid van het plangebied, heeft bij de Raad van State beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan te voorkomen.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek op 22 januari 2010 ter zitting behandeld. De verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de gemeente werd vertegenwoordigd door haar advocaat en een ambtenaar. De voorzitter heeft overwogen dat het oordeel over het verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor de bodemprocedure. De voorzitter heeft vastgesteld dat de raad van de gemeente Ede het bestemmingsplan heeft vastgesteld zonder dat er op korte termijn een uitwerkingsplan zal worden gepresenteerd, wat betekent dat er geen onverwijlde spoed is die het treffen van een voorlopige voorziening vereist.

De voorzitter heeft verder overwogen dat de gekozen begrenzing van het plangebied door de raad niet onredelijk is en dat er voldoende rekening is gehouden met de bestaande bomen en de akoestische en luchtkwaliteitsaspecten. De verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat de voorziene ontsluiting van het plangebied in ernstige mate zal leiden tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Gelet op deze overwegingen heeft de voorzitter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

200908579/2/R3.
Datum uitspraak: 10 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Ede,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 september 2009 heeft de raad van de gemeente Ede hierna: de raad) het bestemmingsplan "Enka-terrein" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 november 2009, beroep ingesteld.
Bij afzonderlijke brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 november 2009, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 januari 2010, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. Tj. P. Grünbauer, advocaat te Ede, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.R.J. Baneke, advocaat te Nijmegen, vergezeld door ir. S.M. Biesta, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de realisatie van ongeveer 1000 tot 1300 woningen, maatschappelijke, culturele, sport- en recreatieve voorzieningen, kantoren en horeca op het voormalige Enka-terrein.
2.3. [verzoeker] betoogt dat de raad het plan ten onrechte heeft vastgesteld. Hij beoogt met het verzoek om voorlopige voorziening onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het plan te voorkomen.
2.3.1. Het merendeel van de gronden in het plangebied is bestemd als "Wonen - Uit te werken (W-U)" en "Gemengd - Uit te werken (GD-U)". Voordat deze bestemmingen kunnen worden verwezenlijkt moet eerst een uitwerkingsplan worden opgesteld waarvoor de in artikel 13 van de planvoorschriften voorgeschreven procedure moet worden doorlopen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat het gemeentebestuur op korte termijn zal overgaan tot de terinzagelegging van een ontwerp-uitwerkingsplan, zodat in zoverre van onverwijlde spoed die het treffen van een voorlopige voorziening vereist geen sprake is.
Het plan maakt voor het overige de realisatie van ongeveer 160 woningen in het zuidwesten van het plangebied en 2 woningen in het noordoosten van het plangebied rechtstreeks mogelijk. Ten behoeve hiervan zijn aan deze gronden de bestemmingen "Wonen - 1 (W-1)",
"Wonen - 2 (W-2)", "Tuin (T)", en "Verkeer (V)" toegekend. Voorts is aan gronden in het plangebied de bestemming "Groen (G)" toegekend. Voor de ontwikkeling van voormelde plandelen, welke zijn gelegen in de zogenoemde deelgebieden 1 en 6, zijn bouwaanvragen op korte termijn te verwachten en daarom acht de voorzitter ten aanzien van deze plandelen een spoedeisend belang aanwezig.
2.4. [verzoeker] kan zich niet verenigen met de gekozen begrenzing van het plangebied. Hij voert aan dat de plangrens in het noordwesten ten onrechte door deelgebied 2 loopt. Voorts stelt hij dat het nabijgelegen Reehorst-terrein ten onrechte geen onderdeel uitmaakt van het plan. De Reehorst zal op termijn naar het Enka-terrein worden verplaatst en de vrijkomende locatie zal worden herontwikkeld, waarbij de ontsluiting van deze locatie is te voorzien op korte afstand van de ontsluiting van het Enka-terrein, aldus [verzoeker].
2.4.1. In de beantwoording van de zienswijze heeft de raad gesteld dat een gebied in het noordwesten buiten de plangrens is gehouden, omdat de herontwikkeling van dit gebied zal worden bezien in samenhang met de toekomstige verplaatsing van het station. Volgens de raad hoeft de plangrens niet overeen te komen met de proefverkaveling in deelgebieden uit het stedenbouwkundig plan. [verzoeker] heeft niet aangegeven waarom hij zich niet kan verenigen met de weerlegging van de zienswijze.
Ten aanzien van de Reehorst heeft de raad ter zitting verklaard dat de toekomst van de Reehorst thans onbekend is en een eventuele verhuizing naar het Enka-terrein niet zeker is. Niet aannemelijk is gemaakt dat tussen de Reehorst en het plangebied een zodanige ruimtelijke samenhang bestaat, dat de Reehorst om die reden in het plan diende te worden opgenomen. Voorts behoefde in het plan geen rekening te worden gehouden met de ontsluiting van de Reehorst-locatie, nu over de toekomstige ontwikkeling nog geen besluitvorming heeft plaatsgevonden. De voorzitter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
2.5. Voorts voert [verzoeker] aan dat met de in het plangebied aanwezige bomen die niet zijn aangemerkt als waardevolle bomen ten onrechte geen rekening is gehouden.
2.5.1. In de plantoelichting staat dat ten behoeve van de bodemsanering en de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied door adviesbureau Nieuwland een groeninventarisatie is uitgevoerd. Verder staat in de plantoelichting dat Lodewijk Baljon landschapsarchitecten vervolgens advies heeft uitgebracht over het inpassen van bestaande bomen en bosgroepen.
Niet in geschil is dat in het plan rekening is gehouden met de als waardevol aangeduide bomen en boomgroepen. Evenmin is in geschil dat 1026 bomen die niet als zodanig zijn aangeduid gekapt zullen moeten worden. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat overeenkomstig de Richtlijn compensatie natuur en bos van de provincie Gelderland elders in de provincie 13,4 hectare houtopstand zal worden gecompenseerd. Daarnaast worden binnen het plangebied 1379 bomen herplant, omdat op grond van de Kapverordening bij de kapvergunning een herplantplicht dient te worden opgenomen. De voorzitter ziet geen aanknopingspunten om te oordelen dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de bestaande bomen.
2.6. [verzoeker] betoogt dat het akoestisch onderzoek waar de raad zich op baseert onjuistheden bevat en onvolledig is. Volgens hem is in het onderzoek ten onrechte geen rekening gehouden met aansluiting van de ontsluitingsweg op de Bennekomseweg en het voorziene bajonetkruispunt. Hij stelt dat de geluidsbelasting op de Bennekomseweg met meer dan 2 dB(A) zal toenemen, zodat sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.
2.6.1. Vooropgesteld wordt dat de reconstructie van de Bennekomseweg geen onderdeel uitmaakt van dit plan. Met de in het plan voorziene ontsluitingsweg wordt geanticipeerd op de reconstructie van de gehele Bennekomseweg, waarbij de raad voornemens is een zogenoemd bajonetkruispunt te realiseren.
In het kader van de vaststelling van het plan is akoestisch onderzoek uitgevoerd door Arcadis. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai" (hierna: het rapport) van 25 februari 2009. Ter zitting heeft de raad aangegeven dat de Bennekomseweg geheel buiten het plangebied ligt en dat wat betreft de in het plan opgenomen ontsluitingsweg geen sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. [verzoeker] heeft dit niet weersproken. Ten aanzien van de door [verzoeker] betwiste afname van de verkeersintensiteit op de Bennekomseweg in 2020, heeft de raad ter zitting erkend dat in tabel 3.6 van het rapport een onjuiste verkeersintensiteit staat vermeld en dat het plan zal leiden tot een toename van de verkeersintensiteit op de Bennekomseweg. Dit doet volgens de raad niet af aan de conclusie dat voor de ontsluitingsweg geen sprake is van een reconstructie. De voorzitter ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zijn besluit in zoverre niet op het akoestisch onderzoek had mogen baseren.
2.7. [verzoeker] stelt dat een bajonetkruispunt van invloed is op de luchtkwaliteit en dat hier in het onderzoek ten onrechte geen rekening mee is gehouden.
2.7.1. In het rapport "Bestemmingsplan Ede Oost, onderzoek luchtkwaliteit wegverkeer" van 21 januari 2009 van Arcadis wordt geconcludeerd dat in 2015 en 2020 voldaan wordt aan de normen voor stikstofdioxide en fijnstof. Ter zitting is door de raad toegelicht dat voor de Bennekomseweg is uitgegaan van de snelheidstypering 'normaal' en dat een wijziging van een kruispunt geen gevolgen heeft voor de gehanteerde snelheidstypering en verkeersintensiteiten. Naar het oordeel van de voorzitter heeft [verzoeker] niet aannemelijk gemaakt dat het beoogde kruispunt betekent dat de conclusies ten aanzien van de normen voor stikstofdioxide en fijnstof in voormeld rapport onjuist zijn.
2.8. [verzoeker] betoogt voorts dat de voorziene ontsluiting van het plangebied in afwijking van het gemeentelijk beleid niet loodrecht op de Bennekomseweg is gesitueerd. Hij vreest voor waardedaling van zijn perceel en voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat door het voorziene bajonetkruispunt.
2.8.1. De aanduiding 'as van de weg' binnen de bestemming "Verkeer (V)" sluit een loodrechte aansluiting op de Bennekomseweg uit alsmede een aansluiting op Reehorsterweg. De raad heeft ter zitting toegelicht dat in het Masterplan Ede-Oost / Spoorzone en de Structuurvisie Infrastructuur Ede-Oost slechts een globale ontsluitingsstructuur is weergegeven en dat de ontsluiting van het plangebied nader is uitgewerkt in dit plan, waarbij rekening is gehouden met de in het plangebied aanwezige monumenten. Voorts is de as van de weg gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid wenselijk is ter plaatse opstelvakken te kunnen realiseren. In hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd, ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad dit standpunt niet in redelijkheid heeft kunnen innemen.
2.8.2. Het perceel van [verzoeker] ligt tegenover de voorziene ontsluitingsweg. Niet aannemelijk is geworden dat de voorziene ontsluitingsweg zal leiden tot een dusdanige toename van het verkeer ter hoogte van zijn perceel dat moet worden geoordeeld dat het woon- en leefklimaat in ernstige mate wordt aangetast.
Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van het perceel Bennekomseweg 32 betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
De voorzitter ziet geen aanknopingspunten om te oordelen dat de raad de in geding zijnde belangen op een onevenwichtige wijze heeft afgewogen.
2.9. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Broekman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2010
12-586.