200903375/1/H1.
Datum uitspraak: 17 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 maart 2009 in zaak nr. 07/4174 in het geding tussen:
dagelijks bestuur van de deelgemeente Charlois.
Bij besluit van 10 juli 2007 heeft dagelijks bestuur van de deelgemeente Charlois (hierna: het dagelijks bestuur) zijn beslissing om op 17 juni 2007 de in het pand op het perceel [locatie] te Rotterdam (hierna: het pand) aangetroffen hennepkwekerij direct te ontmantelen op schrift gesteld. Daarbij heeft het dagelijks bestuur de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor rekening van [appellant] gebracht.
Bij besluit van 16 oktober 2007 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 maart 2009, verzonden op 2 april 2009, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 mei 2009, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 januari 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. ir. H.H. Veurtjes, advocaat te Rotterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. A.J.J. van der Vlist, ambtenaar in dienst van de deelgemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), zoals dat gold ten tijde van het besluit van 16 oktober 2007, wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Ingevolge artikel 5:24, vierde lid, gelezen in samenhang met het vijfde lid, van de Awb behoeft het bestuursorgaan geen termijn te gunnen waarbinnen belanghebbenden tenuitvoerlegging van bestuursdwang kunnen voorkomen door zelf maatregelen te treffen indien de vereiste spoed zich daartegen verzet.
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb is de overtreder de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang verschuldigd, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Ingevolge artikel 5:25, vierde lid, van de Awb worden onder de kosten, bedoeld in het eerste lid, begrepen de kosten verbonden aan de voorbereiding van bestuursdwang, voor zover deze kosten zijn gemaakt na het tijdstip waarop de termijn, bedoeld in artikel 5:24, vierde lid, is verstreken.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Pendrecht" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel waarop het pand zich bevindt de bestemming "open bebouwing".
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor de bouw van een open bebouwing, welke uitsluitend mag worden gebruikt voor woondoeleinden.
Ingevolge artikel 32, eerste lid, is het verboden de in dit bestemmingsplan gelegen gronden en de daarop aanwezige bouwwerken geheel of gedeeltelijk te gebruiken, in gebruik te geven, of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met het bij deze voorschriften voorgeschreven gebruik.
2.2. Het gebruiken, in gebruik geven, of het laten gebruiken van het pand als hennepkwekerij is in strijd met artikel 32, eerste lid, van de planvoorschriften en het dagelijks bestuur kon daartegen handhavend optreden.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat hij door het dagelijks bestuur terecht is aangemerkt als overtreder van artikel 32, eerste lid, van de planvoorschriften, heeft miskend dat hij de in het pand gevestigde winkel, een slagersbedrijf, op 1 juni 2004 heeft overgedragen aan [belanghebbende] die zonder zijn medeweten daar een hennepkwekerij heeft opgericht.
2.3.1. Vast staat dat ten tijde van de toepassing van bestuursdwang de huurovereenkomst voor het pand en het contract met Eneco voor levering van energie voor het pand op naam van [appellant] stonden. Voorts is met de door [appellant] overgelegde brief van 1 juni 2004 aan de verhuurder van het pand, het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en de verklaring van 10 november 2008 van administratiekantoor Brienenoord voldoende aannemelijk geworden dat [appellant] zijn in het pand gevestigde slagersbedrijf op 1 juni 2004 heeft overgedragen aan [belanghebbende] en dat ten tijde van de ontmanteling van de hennepkwekerij het pand was onderverhuurd aan [belanghebbende].
[appellant] heeft het pand derhalve laten gebruiken in strijd met de ter plaatse geldende bestemming en heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet wist en niet heeft kunnen weten dat het pand als hennepkwekerij werd gebruikt. Van [appellant] mocht worden gevergd dat hij zich tot op zekere hoogte informeerde over het gebruik dat van het door hem in gebruik gegeven pand werd gemaakt, zolang hij als huurder verantwoordelijk was voor het pand. Dat [appellant] het pand niet meer heeft bezocht sinds de overdracht van zijn slagersbedrijf dient voor zijn eigen rekening en risico te komen.
De rechtbank heeft derhalve, zij het op andere gronden, terecht overwogen dat [appellant] heeft gehandeld in strijd met artikel 32, eerste lid, van de planvoorschriften, en als overtreder is aan te merken. Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de ter zitting aangevoerde beroepsgrond dat zich geen spoedeisende situatie voordeed als bedoeld in artikel 5:24, vijfde lid, van de Awb en dat het dagelijks bestuur hem de gelegenheid had moeten bieden de hennepkwekerij zelf te ontmantelen.
2.4.1. Dit betoog is terecht voorgedragen, maar leidt reeds om het hierna volgende niet tot het hiermee beoogde doel.
Niet in geschil is de conclusie in het rapport van 19 juni 2007 van een fraudemedewerker van Eneco Energie Services B.V. dat ten tijde van de inspectie van het pand op 17 juni 2007 sprake was van een gevaarlijke situatie. Het dagelijks bestuur heeft te kennen gegeven dat de vervanging van het slot van de toegangsdeur en de afsluiting van de elektriciteitsvoorziening niet volstonden omdat hiermee de andere bezwaren, zoals stank- en wateroverlast, niet zijn weggenomen en verder de kans bestond dat, indien de planten en chemicaliën zouden blijven staan, een nieuwe illegale aansluiting op het elektriciteitsnet zou worden aangelegd zodat de hennepkwekerij weer in werking gesteld kon worden. Het dagelijks bestuur heeft hierbij tevens in aanmerking genomen dat aan de huurder van het pand een sleutel van het vervangen slot ter beschikking is gesteld. Deze motivering is toereikend voor het oordeel dat een directe ontmanteling van de hennepkwekerij noodzakelijk was en het dagelijks bestuur [appellant] niet in de gelegenheid had moeten stellen om de hennepkwekerij zelf te ontmantelen.
2.5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang niet te zijnen laste had mogen brengen.
2.5.1. Aangezien [appellant] heeft gehandeld in strijd met artikel 32, eerste lid, van de planvoorschriften, is hij als overtreder ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb de kosten van toepassing van bestuursdwang verschuldigd. Slechts onder uitzonderlijke omstandigheden kan reden bestaan om op die regel een uitzondering aan te nemen. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat zich omstandigheden voordoen in verband waarmee het dagelijks bestuur de kosten, verbonden aan de toepassing van bestuursdwang, niet op [appellant] mocht verhalen.
Anders dan [appellant] betoogt kan uit de Awb niet worden afgeleid dat geen kostenverhaal mogelijk is in gevallen waarin wegens vereiste spoed geen termijn wordt gegund, aangezien artikel 5:25, vierde lid, van de Awb uitsluitend ziet op kosten verbonden aan de voorbereiding van bestuursdwang, waarvan in dit geval geen sprake is. Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze berust, te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2010