ECLI:NL:RVS:2010:BL3886

Raad van State

Datum uitspraak
10 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200909095/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • B. van Wagtendonk
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling rechtmatigheid vreemdelingenbewaring na bevestiging nationaliteit door Roemeense autoriteiten

In deze zaak gaat het om de rechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring van een vreemdeling die op 9 november 2009 in vreemdelingenbewaring is gesteld. De staatssecretaris van Justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, die op 23 november 2009 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaarde en het verzoek om schadevergoeding afwees. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had overwogen dat de vreemdeling, die een Roemeense nationaliteit claimde, op basis van de beschikbare gegevens in bewaring kon worden gesteld. De staatssecretaris betwistte dit en voerde aan dat de rechtbank had miskend dat de informatie over de nationaliteit, die pas na de inbewaringstelling was ontvangen, geen invloed had op de rechtmatigheid van de eerdere maatregel.

De Raad van State oordeelde dat de rechtmatigheid van de bewaring moet worden beoordeeld op basis van de feiten die op het moment van de inbewaringstelling bekend waren. De bevestiging van de Roemeense nationaliteit door de autoriteiten kwam pas later, en de rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat de bewaring van meet af aan onrechtmatig was. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen grond was voor schadevergoeding en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 10 februari 2010.

Uitspraak

200909095/1/V3.
Datum uitspraak: 10 februari 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 23 november 2009 in zaak nr. 09/41074 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 november 2009 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 23 november 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 26 november 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, hoewel de staatssecretaris op grond van de ten tijde van de inbewaringstelling beschikbare gegevens terecht is overgegaan tot de inbewaringstelling van de vreemdeling, in het licht van de nadien ontvangen informatie dat de vreemdeling een Roemeens staatsburger en derhalve een onderdaan van de Europese Unie is, moet worden geoordeeld dat de bewaring van meet af aan onrechtmatig is geweest.
Daartoe voert de staatssecretaris, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, aan dat de rechtbank, door aldus te overwegen, heeft miskend dat de eerst na de inbewaringstelling ontvangen informatie omtrent de nationaliteit en identiteit van de vreemdeling – op grond waarvan de maatregel overigens ook is opgeheven – geen dermate invloed heeft op de daaraan voorafgaande periode dat een aanvankelijk terecht opgelegde maatregel op grond van die informatie, met terugwerkende kracht, van meet af aan onrechtmatig moet worden geacht.
2.2. In het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof) van 17 februari 2005, C-215/03, Oulane, punt 26 (www.curia.europa.eu) is overwogen dat, voor zover thans van belang, een lidstaat voor de erkenning van het verblijfsrecht van een ontvanger van diensten die onderdaan is van een andere lidstaat, niet mag verlangen dat die onderdaan een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort overlegt, wanneer het bewijs van zijn identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig met andere middelen kan worden geleverd. In punt 56 van dit arrest heeft het Hof voorts overwogen dat de onderdaan van een lidstaat die in een andere lidstaat als ontvanger van diensten verblijft, de bewijzen dient over te leggen, op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat zijn verblijf rechtmatig is en dat bij gebreke van die bewijzen de lidstaat van ontvangst een maatregel van uitzetting kan treffen binnen de door het gemeenschapsrecht opgelegde grenzen.
2.3. Niet in geschil is dat de vreemdeling de door hem gestelde Roemeense nationaliteit ten tijde van de inbewaringstelling niet met documenten kon aantonen. Nu ook overigens aan de voorwaarden voor de inbewaringstelling was voldaan, is de rechtbank op goede gronden tot het oordeel gekomen dat de vreemdeling, op grond van de tot dan toe beschikbare informatie, in bewaring kon worden gesteld.
Nadat de Roemeense autoriteiten de Roemeense nationaliteit van de vreemdeling hebben bevestigd, is de bewaring op 12 november 2009 opgeheven. Zoals volgt uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2006 in zaken nrs. 200510423/1 en 200600120/1 (AB 2006, 159), bieden voormelde overwegingen uit het arrest Oulane geen grond voor de conclusie dat de bewaring, op grond van de eerst na de inbewaringstelling ontvangen bevestiging van de Roemeense nationaliteit van de vreemdeling, van meet af aan onrechtmatig is geweest. De rechtmatigheid van de bewaring dient te worden beoordeeld naar de feiten die op dat moment bekend zijn of redelijkerwijs bekend behoren te zijn. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is de rechtmatigheid van de bewaring derhalve eerst met de door de Roemeense autoriteiten gegeven bevestiging van de Roemeense nationaliteit van de vreemdeling komen te vervallen.
De grief slaagt.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen overigens in de grief is aangevoerd behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 9 november 2009 alsnog ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 23 november 2009 in zaak nr. 09/41074;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Dokkum
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2010
480-562.
Verzonden: 10 februari 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser