ECLI:NL:RVS:2010:BL3342

Raad van State

Datum uitspraak
10 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200905158/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • S. Bechinka
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan door college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "De Uiterste Stuiver 1e herziening" door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. Het college heeft op 19 mei 2009 besloten goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan dat door de raad van de gemeente Tilburg op 27 oktober 2008 was vastgesteld. De appellant, die zich benadeeld voelt door de omvang van het bouwblok, heeft beroep ingesteld bij de Raad van State. Hij stelt dat de goedkeuring van het plan onterecht is verleend, omdat de omvang van het bouwblok niet groot genoeg is voor zijn uitbreidingsmogelijkheden. De appellant beroept zich op provinciaal beleid en het gelijkheidsbeginsel, aangezien andere ondernemers in de omgeving wel over grotere bouwblokken beschikken.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 29 januari 2010, waarbij de appellant en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de raad vertegenwoordigd door mr. M.E.J.F. Cratsborn-Janssen. De Raad overweegt dat het college de verplichtingen uit de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) in acht heeft genomen en dat de bedenkingen van de appellant niet nieuw zijn, aangezien deze eerder al door het college ongegrond zijn verklaard. De Raad concludeert dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Uiteindelijk verklaart de Raad het beroep van de appellant ongegrond, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 10 februari 2010.

Uitspraak

200905158/1/R2.
Datum uitspraak: 10 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 mei 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Tilburg (hierna: de raad) bij besluit van 27 oktober 2008 vastgestelde bestemmingsplan "De Uiterste Stuiver 1e herziening" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 juli 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], is verschenen. Voorts is de raad, vertegenwoordigd door mr. M.E.J.F. Cratsborn-Janssen, daar gehoord.
Buiten bezwaren van partijen is door [appellant] ter zitting nog een stuk in het geding gebracht.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het nu aan de orde zijnde plan is mede opgesteld ter voldoening aan artikel 30 van de WRO en voorziet onder andere in een gewijzigde omvang van het bouwblok op het perceel [locatie]. Het plan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen.
2.3. [appellant] stelt in beroep dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Zijns inziens is de omvang van het bouwblok op het perceel niet groot genoeg, waardoor hij wordt belemmerd in zijn uitbreidingsmogelijkheden. Provinciaal beleid, alsmede eerdere bebouwingsmogelijkheden, rechtvaardigen naar zijn mening een bouwblok van minimaal 1 tot 1,5 hectare.
Voorts is [appellant] het niet eens met de te volgen wijzigingsprocedure ter verkrijging van een vergroot bouwblok, omdat dit hem afhankelijk maakt van het advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen. Hij wenst dat de omvang van het bouwblok wordt bepaald in het plan, zodat hij de zekerheid heeft dat hij niet wordt belemmerd in zijn bouwplannen.
[appellant] beroept zich voorts op strijd met het gelijkheidsbeginsel. Ondernemers in de omgeving van het perceel, waarvan enkelen met een kleiner bedrijf, beschikken wel over een bouwblok van 1 tot 1,5 hectare.
2.4. Het college stelt zich op het standpunt dat aan de verplichting ingevolge artikel 30 van de WRO is voldaan. Op 20 januari 2003 heeft het college gedeeltelijk goedkeuring verleend aan het bestemmingsplan "De Uiterste Stuiver". De bedenkingen, zoals [appellant] deze nu heeft ingebracht, zijn dezelfde als de bedenkingen die het college toentertijd al ongegrond heeft verklaard. [appellant] had volgens het college in zoverre beroep in moeten stellen tegen het besluit van 20 januari 2003.
2.5. Blijkens de schriftelijke uiteenzetting van de raad is in het kader van de inspraak over het voorontwerpbestemmingsplan "De Uiterste Stuiver, 1e herziening" besloten om voor de bouwblokvergroting op het perceel een wijzigingsprocedure te voeren. Om verdere vertraging in de planvaststelling te voorkomen is de bouwblokvergroting niet meegenomen bij de vaststelling van het plan.
Met het oog op de te voeren wijzigingsprocedure is een positief advies gegeven door de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen. Voorts zijn andere aspecten van de bouwblokvergroting getoetst, waarna niet is gebleken van bezwaren. [appellant] is in 2009 door het gemeentebestuur in kennis gesteld van de beslissing om mee te werken aan een bestemmingsplanherziening op korte termijn ter verkrijging van het door hem gewenste vergrote bouwblok op het perceel. Het gemeentebestuur heeft alsnog besloten niet de wijzigingsprocedure te volgen.
2.6. Blijkens de plankaart is aan een deel van het perceel, te weten het deel dat bestemd was als "Agrarische bedrijven" in het bestemmingsplan "De Uiterste Stuiver" en het deel waarop de bedrijfswoning is gelegen, de bestemming "Agrarische bedrijven" toegekend. Het andere deel van het perceel is buiten het plan gehouden.
2.6.1. Uit het besluit van het college van 20 januari 2003, in samenhang bezien met de plankaart van het bestemmingsplan "De Uiterste Stuiver", volgt voor zover hier van belang, dat goedkeuring is onthouden aan het plandeel dat ziet op het bouwblok op het perceel. Hierbij heeft het college, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
"Ons is niet gebleken dat reclamant dusdanig concrete bouwplannen heeft, dat dit op voorhand een groter bouwblok rechtvaardigt dan thans is toegekend. Uit verkregen informatie bij de gemeente is echter wel gebleken dat inmiddels op 16 september 2002 een bouwvergunning is verleend voor het oprichten van een bedrijfswoning bij het bedrijf aan de [locatie].
Hiermee is bij de vaststelling van het bestemmingsplan, in casu bij de bouwbloktoekenning, (nog) geen rekening gehouden. Gezien de omstandigheid dat na de vaststelling de situatie in die zin is gewijzigd, dat de vergunde bedrijfswoning niet binnen het toegekende bouwblok kan worden opgericht, achten wij een heroverweging inzake de omvang/vorm van het toegekende bouwblok hier op zijn plaats. Wij onthouden goedkeuring aan het geprojecteerde bouwblok op het perceel [locatie]. In zoverre achten wij de ingediende bedenking gegrond.".
2.7. De Afdeling overweegt dat het plan mede is opgesteld ter voldoening aan de verplichting ingevolge artikel 30 van de WRO. Voor het college bestaat geen grond aan het plandeel goedkeuring te onthouden wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening indien en voor zover de raad bij de vaststelling van het plandeel het eerdere besluit omtrent goedkeuring in acht heeft genomen.
2.7.1. In het bestemmingsplan "De Uiterste Stuiver" omvatte het bouwblok op het perceel niet de bedrijfswoning van [appellant]. Hierop heeft het college goedkeuring onthouden aan het plandeel dat ziet op het bouwblok op het perceel. Uit de overwegingen in het besluit van 20 januari 2003 volgt dat uitsluitend goedkeuring is onthouden, omdat de bedrijfswoning niet binnen het bouwblok viel. De verplichting ingevolge artikel 30 van de WRO ziet derhalve alleen daarop.
2.7.2. Het thans voorliggende plan neemt het vorige besluit van het college in acht, nu het bouwblok mede de grond waarop de bedrijfswoning is gelegen, omvat.
De beroepsgronden van [appellant] gericht tegen de omvang van het bouwblok op het perceel, zien niet op hetgeen de raad naar aanleiding van het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan "De Uiterste Stuiver" moest aanpassen. Nu het plan voor het perceel alleen ziet op een reparatie van de gevolgen van het besluit van 20 januari 2003 kunnen de beroepsgronden van [appellant] er in deze procedure niet toe leiden dat een groter bouwblok mogelijk wordt gemaakt.
2.7.3. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.7.4. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Bechinka
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2010
371-646.