200906414/1/V6.
Datum uitspraak: 10 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 14 juli 2009 in
zaak nr. 08/5798 in het geding tussen:
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Bij besluit van 7 augustus 2008 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) [wederpartij] een boete opgelegd van € 4.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 10 november 2008 heeft de minister het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 14 juli 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 7 augustus 2008 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 augustus 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 18 september 2009. Deze brieven zijn aangehecht.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 januari 2010, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. C.F.M. Berkhout, werkzaam bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en [wederpartij], vertegenwoordigd door [eigenaar], bijgestaan door mr. G.J. van der Graaf, advocaat te Arnhem, zijn verschenen.
2.1. Op dit geding is de Wav van toepassing zoals die wet luidde tot de inwerkingtreding van de wet van 25 juni 2009 (Stb. 2009, 265) op 1 juli 2009.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, onder 1˚, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 18, voor zover thans van belang, wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 18a, eerste lid, kunnen beboetbare feiten worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten, welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Ingevolge het tweede lid gelden de ter zake van deze wet gestelde beboetbare feiten ten opzichte van elk persoon, met of ten aanzien van wie een beboetbaar feit is begaan.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, aanhef en onder a, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een natuurlijk persoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 11.250,00.
Ingevolge het derde lid stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2007 (hierna: de beleidsregels) worden bij de berekening van een boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de ‘Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav’ (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens artikel 2, voor zover thans van belang, wordt voor de werkgever als natuurlijk persoon bij een gedraging in strijd met artikel 2, eerste lid, van de Wav als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen boete 0,5 maal het boetenormbedrag gehanteerd.
Volgens artikel 4 bestaat de totale bij een boetebeschikking op te leggen boete, ingeval er sprake is van meer beboetbare feiten, uit de som van de per beboetbaar feit berekende boetebedragen.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op € 8.000,00 per persoon per beboetbaar feit gesteld.
2.2. Het op ambtsbelofte door een inspecteur van de Arbeidsinspectie (hierna: de inspecteur) opgemaakte boeterapport van 7 juli 2008 (hierna: het boeterapport) houdt in dat op 18 mei 2008 in een marktkraam op de Meimarkt gelegen aan de Spoorstraat ter hoogte van perceel 24A te Haaksbergen, een vreemdeling van Afghaanse nationaliteit arbeid aan het verrichten was bestaande uit het tonen van een tas aan een klant, zonder dat daarvoor een tewerkstellingsvergunning is afgegeven.
2.3. De minister betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit de enkele omstandigheid dat de vreemdeling een tas van een rek behorende bij de marktkraam haalde, deze toonde aan een vrouwelijke klant en vervolgens weer ophing aan het rek, niet kan worden afgeleid dat de vreemdeling arbeid in de zin van de Wav heeft verricht. Volgens de minister heeft de rechtbank hiermee miskend dat de Wav uitgaat van een ruime invulling van het begrip arbeid. In dit kader is slechts van belang dat de vreemdeling ten behoeve van een natuurlijk persoon werkzaamheden heeft verricht, waarbij de aard, omvang en duur van de werkzaamheden niet ter zake doen. De conclusie dat het verbod van artikel 2, eerste lid, van de Wav is overtreden is gerechtvaardigd, aldus de minister.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 februari 2001 in zaak nr. 200001817/01; AB 2001, 194), dienen juist omdat een boete als hier bedoeld een punitieve sanctie betreft, aan de bewijsvoering van de overtreding en aan de motivering van het sanctiebesluit strenge eisen te worden gesteld.
Het boeterapport vermeldt niet meer dan dat de vreemdeling de tas pakte, aanreikte en weer terughing. Uit het boeterapport blijkt niet op wiens verzoek de vreemdeling deze handelingen verrichtte en evenmin of de vreemdeling op het moment dat hij de tas pakte en aanreikte op een plaats stond die niet toegankelijk was voor het winkelend publiek. Daarom is geenszins uitgesloten dat, zoals [eigenaar] van [wederpartij] heeft aangevoerd, het pakken en aanreiken van de tas niet meer was dan een handeling uit beleefdheid ten opzichte van iemand die niet lang genoeg was om zelf de tas te kunnen pakken. Uit dat boeterapport blijkt niet dat door de inspecteur ter plaatse enig aanvullend onderzoek is verricht naar bijkomende omstandigheden die een nader licht zouden kunnen werpen op de aan de waargenomen handelingen te hechten betekenis. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het boeterapport op zichzelf onvoldoende grond biedt voor de conclusie dat de vreemdeling arbeid in opdracht of ten dienste van [wederpartij] heeft verricht.
Ook de verklaring van de vreemdeling, die als bijlage bij het boeterapport is gevoegd, is onvoldoende om alsnog tot een andere conclusie te komen, aangezien die verklaring daarvoor te algemeen van aard is. In de desbetreffende verklaring heeft de vreemdeling uitsluitend een bevestigend antwoord gegeven op de vraag van de inspecteur of hij de hiervoor weergegeven handeling heeft verricht.
De rechtbank heeft op grond van het vorenstaande terecht overwogen dat de onderzoeksbevindingen niet de conclusie van de minister rechtvaardigen dat [wederpartij] in strijd met artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft gehandeld.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot vergoeding van bij [wederpartij], in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een griffierecht van € 447,00 (zegge: vierhonderdzevenenveertig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Melenhorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2010