ECLI:NL:RVS:2010:BL3323

Raad van State

Datum uitspraak
10 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904038/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhaving werkzaamheden Europalaan door college van burgemeester en wethouders van Utrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht. Het college had op 15 juni 2005 een verzoek van Stichting Stop Luchtverontreiniging Utrecht afgewezen om handhavend op te treden tegen de werkzaamheden aan de Europalaan. De stichting had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Utrecht oordeelde echter in eerdere uitspraken dat de besluiten van het college onterecht waren en vernietigde deze. Het college ging in hoger beroep tegen de laatste uitspraak van de rechtbank van 7 mei 2009, waarin het beroep van de stichting opnieuw gegrond werd verklaard.

Tijdens de zitting bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 18 januari 2010, werd het geschil beperkt tot de vraag of de wegverhardingen bij het Europaplein in Utrecht in strijd waren met het bestemmingsplan "Kanaleneiland". De rechtbank had geoordeeld dat dit het geval was, omdat de wegverhardingen waren aangebracht op gronden met de bestemming "Groenvoorziening A". Het college betoogde echter dat de wegverhardingen op gronden met de bestemming "Wegen" waren aangebracht, wat volgens hen geen strijd met het bestemmingsplan opleverde.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat de wegverhardingen inderdaad op de juiste gronden waren aangebracht en dat het college terecht had geweigerd handhavend op te treden. Het hoger beroep van het college werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de stichting tegen het besluit van 5 juni 2008 werd ongegrond verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200904038/1/H1.
Datum uitspraak: 10 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 7 mei 2009 in zaak nr. 08/1958 in het geding tussen:
de stichting Stichting Stop Luchtverontreiniging Utrecht
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 juni 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: het college) afwijzend beslist op het verzoek van Stichting Stop Luchtverontreiniging Utrecht (hierna: de stichting) om handhavend op te treden tegen de werkzaamheden aan de Europalaan (verbreden van de Europalaan) te Utrecht.
Bij besluit van 11 november 2005 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juni 2006 heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door de stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Bij besluit van 20 april 2007 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 april 2008 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Bij besluit van 5 juni 2008 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 mei 2009, verzonden op 11 mei 2009, heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 juli 2009.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 januari 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. E. Rooke en W.F. Matser, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, bijgestaan door mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Rotterdam, en de stichting, vertegenwoordigd door drs. C. van Oosten, gemachtigde, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het geschil in hoger beroep beperkt zich tot de vraag of wegverhardingen bij het Europaplein in Utrecht zijn aangebracht in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kanaleneiland" (hierna: het bestemmingsplan). De rechtbank heeft overwogen dat daarvan sprake is omdat de wegverhardingen zijn aangebracht op gronden met de bestemming "Groenvoorziening A" en daarvoor geen vrijstelling is verleend. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de wegverhardingen op gronden met die bestemming zijn aangebracht. Volgens het college zijn de wegverhardingen aangebracht op gronden met de bestemming "Wegen" en op de plankaart nader aangeduid als "berm". Ingevolge die bestemming zijn wegverhardingen toegestaan zodat geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan en, zo betoogt het college, terecht is geweigerd handhavend op te treden.
2.1.1. Het betoog slaagt. Tot aan de zitting bij de Afdeling kon slechts worden beschikt over geplastificeerde kopieën van de plankaart en kopieën daarvan, waarop de verschillen in de kleuren groen met en zonder zwarte stippen moeilijk zichtbaar zijn. Ter zitting van de Afdeling heef het college de originele plankaart getoond, op grond waarvan de Afdeling heeft kunnen vaststellen dat de in het geding zijnde wegverhardingen bij het Europaplein zijn aangebracht op gronden met de kleur groen zonder zwarte stippen. Blijkens de bij de plankaart behorende legenda betreft dit de bestemming "Wegen" met de aanduiding "berm". De rechtbank heeft derhalve ten onrechte vastgesteld dat de wegverhardingen zijn aangebracht op gronden waarop de bestemming "Groenvoorziening A" rust en sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Nu vaststaat dat de wegverhardingen in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan, heeft het college terecht geweigerd daartegen handhavend op te treden omdat de bevoegdheid daartoe ontbrak.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de stichting tegen het besluit van 5 juni 2008 alsnog ongegrond verklaren.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 7 mei 2009 in zaak nr. 08/1958;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 5 juni 2008 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2010
357-552.