200906203/1/V6.
Datum uitspraak: 10 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 6 juli 2009 in zaak nr. 08/2858 in het geding tussen:
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Bij besluit van 10 maart 2008 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) [appellante], een boete van € 24.000,00 opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 29 juli 2008 heeft de minister het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij mondelinge uitspraak van 6 juli 2009, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 8 juli 2009, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J. van Haarlem, advocaat te 's-Hertogenbosch, en de minister, vertegenwoordigd door mr. J.J.A. Huisman, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
2.1. Op dit geding is de Wav van toepassing zoals die wet luidde tot de inwerkingtreding van de wet van 25 juni 2009 (Stb. 2009, 265) op 1 juli 2009.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef, onderdeel b, onder 1˚, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 18a, eerste lid, kunnen beboetbare feiten worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen.
Ingevolge het derde lid, onder 1˚, wordt voor de toepassing van het eerste lid de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid met een rechtspersoon gelijkgesteld.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten, welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Ingevolge het tweede lid gelden de ter zake van deze wet gestelde beboetbare feiten ten opzichte van elk persoon, met of ten aanzien van wie een beboetbaar feit is begaan.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, voor zover thans van belang, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,00.
Ingevolge het derde lid stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2007 (hierna: de beleidsregels), worden bij de berekening van een boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens artikel 4 bestaat de totale bij een boetebeschikking op te leggen boete, ingeval er sprake is van meer beboetbare feiten, uit de som van de per beboetbaar feit berekende boetebedragen.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op € 8.000,00 per persoon per beboetbaar feit gesteld.
2.2. Het op ambtseed onderscheidenlijk ambtsbelofte door inspecteurs van de Arbeidsinspectie (hierna: de inspecteurs) opgemaakte boeterapport van 31 januari 2008 (hierna: het boeterapport) houdt in dat tijdens een controle op 9 januari 2008 omstreeks 16.15 uur in het Chinees-Indisch restaurant [appellante] aan de [locatie] te [plaats] drie vreemdelingen van Chinese nationaliteit, [vreemdeling A], [vreemdeling B] en [vreemdeling C] (hierna tezamen: de vreemdelingen), zijn aangetroffen.
In het bij het boeterapport behorende proces-verbaal van bevindingen van 10 januari 2008 staat ter zake van voormelde controle, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
"Ik, verbalisant, liep achter hoofdagent Simons aan naar de keukendeur achter de bar. Ik zag dat Simons hierbij opzettelijk gehinderd werd door de zoon van de eigenaren. Ik heb hierop de zoon gezegd dat hij aan de kant moest gaan. Hierop zag ik dat de zoon van de eigenaar mij de toegang verleende tot de ruimte achter de bar en ik het doorgeefluik naar de keuken kon openen. Ik zag dat er aan de binnenkant van het doorgeefluik een vuilniszak was bevestigd, waardoor ik niet direct in de keuken kon kijken. Ik trok hierop de vuilniszak weg en zag op dat moment twee personen in de keuken, beiden met een Chinees uiterlijk. Ik zag dat één persoon gekleed in een zwart shirt de keuken uitrende. Ik zag dat na veel getreuzel de keukendeur door de eigenaar werd geopend en dat er nog maar één persoon in de keuken aanwezig was. Deze persoon herkende ik als zijnde één van de twee personen die ik door het doorgeefluik had gezien. Ik hoorde collega's in de ruimte naast de keuken en zag daar aangekomen dat er drie personen met een Chinees uiterlijk op de trap naar de eerste verdieping van het restaurant stonden."
Voorts staat in het bij het boeterapport behorende proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 9 januari 2008 het volgende vermeld:
"Nadat wij ons hadden gelegitimeerd en het doel van onze komst bekend hadden gemaakt betraden wij het restaurantgedeelte en de keuken van het pand. Gezien het feit dat bij een eerdere controle op zaterdag 8 december 2007, waarbij een drietal personen zich aan de controle hebben weten te onttrekken door zich vanuit de keuken via een trap in de hal naar de bovenverdieping van het restaurant te begeven en vervolgens via het dak hebben weten te vluchten, begaf ik mij na het betreden van het restaurant via een trap in het restaurantgedeelte onmiddellijk naar de bovenverdieping van het pand. Daar aangekomen zag ik drie personen vanuit eerdergenoemde keuken c.q. hal de trap op komen rennen, in elk geval komende vanuit een tot de bedrijfsruimte behorende ruimte, behorende tot het niet voor het publiek toegankelijke deel van restaurant [appellante]. Ik zag dat de eerste persoon gekleed was in een zwarte trui met een rode bies in de taille. Verder zag ik dat de tweede persoon was gekleed in een zwarte trui met daaronder een donkerblauwe spijkerbroek. Deze persoon droeg een witte emmer en een schaal met daarop een aantal grote satépennen of daarop gelijkende metalen pennen. Van de derde persoon zag ik dat hij gekleed ging in een zwarte trui."
Volgens diens bij het boeterapport behorende verklaring heeft [vreemdeling A], voor zover thans van belang, het volgende verklaard:
"Ik ben zeven dagen geleden naar restaurant [appellante] gegaan. Dat is het restaurant waar ik werd aangehouden. Ik heb de afgelopen week geholpen in de keuken met afwassen en heb bami en nasi geroerbakt. Ik heb eten en onderdak gekregen. Die andere twee personen die ook werden aangehouden werkten ook in de keuken. Toen ik om 15.00 uur in de keuken kwam, waren die andere twee al aan het werk. Ik ben vorige week woensdag aangekomen in het restaurant. Toen waren die twee andere Chinezen al aan het werk. Die twee sliepen ook boven het restaurant en sliepen in de kamer naast mij."
[vreemdeling C] heeft volgens diens bij het boeterapport behorende verklaring, voor zover thans van belang, het volgende verklaard:
"Tussen 13.00 uur en 16.00 uur ben ik in het restaurant geweest, maar niet in de keuken. Ik heb nog drie andere mensen gezien. Als iemand zegt dat ik in de keuken ben geweest dan liegt hij. Ik ben hier vandaag voor de eerste keer en heb ook niet geholpen."
Ten slotte heeft [vreemdeling B] volgens diens bij het boeterapport behorende verklaring, voor zover thans van belang, verklaard dat:
"Ik was alleen in de keuken om met een oud-collega te praten. U zegt dat ik een emmer en satépennen bij mij had toen ik werd aangehouden, maar dat is niet waar. Toen de politie kwam liep ik weg. Ik zag toen ik in de keuken kwam, dat die andere twee die gelijk met mij werden aangehouden aan het werk waren in de keuken. Ze waren allerhande dingen aan het doen."
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten aanzien van de tegenstrijdigheid in de bij het boeterapport behorende verklaringen over de verrichte werkzaamheden, ten onrechte heeft overwogen dat deze tegenstrijdigheid niet maakt dat aan deze verklaringen geen betekenis toekomt.
Tevens betoogt [appellante] dat de rechtbank, door te overwegen dat uit de verklaring van [vennoot A] niet volgt dat de vreemdelingen de werkzaamheden in de keuken ten behoeve van [appellante] hebben verricht, hieraan ten onrechte niet de conclusie heeft verbonden dat er aldus geen werkzaamheden in de zin van de Wav hebben plaatsgevonden.
Voorts heeft de rechtbank, aldus [appellante], ten onrechte de tijdens de eerder verrichte controle op 8 december 2007 door de desbetreffende inspecteurs gedane bevindingen in haar oordeel betrokken.
Verder heeft de rechtbank volgens [appellante] ten onrechte dan wel onvoldoende gemotiveerd overwogen dat de uitspraken die [appellante] heeft aangehaald, geen ander licht op de zaak werpen. In dat kader verwijst [appellante] naar uitspraken van de Afdeling van 11 maart 2009 in zaak nr.
200804175/1en van 23 juli 2008 in zaak nr.
200708170/1alsmede naar uitspraken van de rechtbank Almelo van 5 februari 2008 in zaak nr. 07/664, van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 16 juli 2007 in zaak nr. 06/3088, van de rechtbank Utrecht van 2 maart 2007 in zaak nr. 06/1581 en van de rechtbank Haarlem van 15 januari 2007 in zaak nr. 06/2718.
2.4. Gelet op de hiervoor onder 2.2. geschetste omstandigheden die naar voren komen uit de bij het boeterapport behorende processen-verbaal en verklaringen, waaronder in het bijzonder het zich tijdens openingstijden uit de voeten maken van de vreemdelingen uit de keuken dan wel het niet voor publiek toegankelijke gedeelte van de inrichting, hetgeen [vreemdeling A] en [vreemdeling B] hebben verklaard over de door de vreemdelingen in de keuken verrichte werkzaamheden en het dragen van een witte emmer en een schaal met satépennen of daarop gelijkende metalen pennen door [vreemdeling B], biedt het boeterapport voldoende grondslag voor het door de minister in het besluit van 29 juli 2008 ingenomen standpunt. Gelet hierop heeft de rechtbank voldoende gemotiveerd overwogen, dat de vreemdelingen ten dienste van [appellante] arbeid hebben verricht, zodat [appellante] als werkgever in de zin van de Wav is aan te merken.
Dat [vreemdeling B] en [vreemdeling C] verklaren zelf geen werkzaamheden te hebben verricht en uit de verklaring van [vennoot A] niet volgt dat de vreemdelingen ten behoeve van [appellante] werkzaamheden hebben verricht, laat onverlet dat het boeterapport en de daarbij behorende verklaringen - in onderlinge samenhang gelezen - voldoende grond bieden voor het oordeel dat door de vreemdelingen ten behoeve van [appellante] arbeid in de zin van de Wav is verricht. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de verklaringen van [vennoot A] tegenstrijdig zijn. Zo heeft [vennoot A] volgens diens bij het boeterapport behorende verklaring van 17 januari 2008 enerzijds verklaard dat hij de vreemdelingen gelet op het concurrentiegevaar werk heeft geweigerd, nu deze vreemdelingen bij hem zouden leren koken en vervolgens elders met zijn gerechten aan de slag kunnen gaan, maar anderzijds, als verklaring voor de aanwezigheid van de vreemdelingen ten tijde van de controle in de keuken, verklaard dat de vreemdelingen in de keuken van zijn onderneming de mogelijkheid werd geboden de Chinese, Japanse en Thaise kookkunst te leren.
Nu de inspecteurs na de eerdere controle op 8 december 2007, waarbij een drietal personen zich aan de controle heeft weten te onttrekken, hun werkwijze voor de controle op 9 januari 2008 kennelijk hebben aangepast en [appellante] na die eerste controle het zicht door het doorgeefluik heeft getracht te belemmeren met behulp van een vuilniszak, valt niet in te zien dat de rechtbank deze eerdere controle niet in haar oordeel heeft mogen betrekken. De door [appellante] reeds in beroep gedane verwijzingen naar vorengenoemde uitspraken, leiden niet tot het door [appellante] beoogde gevolg, reeds omdat die uitspraken betrekking hebben op gevallen waarin - anders dan in deze zaak - niet aannemelijk is geworden dat de betrokken vreemdelingen ten behoeve van de beboete persoon arbeid in de zin van de Wav hebben verricht.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Groenendijk
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2010