200903345/1/R2.
Datum uitspraak: 10 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
Bij besluit van 10 maart 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Rhenen (hierna: de raad) bij besluit van 15 juli 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Boslandweg-Oost" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 mei 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 januari 2010, waar [appellante], bijgestaan door E.M. de Ruijter, en het college, vertegenwoordigd door ing. P.A. Regter, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door J.M. van Maanen, ambtenaar in dienst van de gemeente, als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor een bestaande en zes nieuwe woningen, voor de oprichting waarvan op basis van vrijstellingsprocedures medewerking is verleend, op ten noorden van de Radboudweg gelegen percelen langs de Boslandweg.
2.3. [appellante] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan en aan de plangrens van de zuid-oostelijke zijde van het plangebied. Hierdoor wordt haar perceel, kadastraal bekend, sectie E, nummer 1071, buiten het plan gehouden en kan, nu dat perceel in het bestemmingsplan "Buitengebied" blijft liggen, daarop geen woningbouw plaatsvinden. [appellante] voert aan dat haar perceel ten onrechte buiten de aan het plan ten grondslag liggende rode contour uit het streekplan is gelaten ten gunste van de in het plan opgenomen percelen. Zij stelt dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden aangezien ook die percelen, gelijk haar perceel, een agrarische bestemming hadden en zicht boden op het achtergelegen gebied. Ook stelt zij dat ten onrechte geen medewerking is verleend aan het verleggen van de rode contour ten gunste van haar perceel, hoewel hieromtrent bij haar gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt. Voorts stelt zij dat zij in haar pogingen om woningbouw op haar perceel mogelijk te maken onvolledig is geïnformeerd over planologische procedures die op het perceel zien. Hierdoor heeft zij niet kunnen opkomen tegen de voor haar nadelige wijziging van de rode contour in het in 2004 vastgestelde streekplan.
2.4. Het college stelt zich op het standpunt dat de raad beleidsvrijheid heeft omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan en de begrenzing daarvan. Het college meent dat het in deze bestemmingsplanprocedure geen uitspraken kan doen over gronden die buiten het plangebied zijn gelegen. Het college heeft bij het goedkeuringsbesluit vastgesteld dat de plangrens in overeenstemming is met de rode contour uit het streekplan. Volgens het college is bij de vaststelling van de rode contour een logische aansluiting gezocht bij de bebouwing ten zuiden van de Boslandweg en loopt de rode contour langs de ter plaatse gelegen bebouwde percelen, waartoe het perceel van [appellante] niet behoort. Het verzoek tot het verleggen van de rode contour ten gunste van het perceel van [appellante] heeft het college niet inhoudelijk in behandeling kunnen nemen nu de raad dit verzoek niet nader heeft onderbouwd. Voorts zijn voor de percelen die wel zijn opgenomen in het plangebied, anders dan voor het perceel van [appellante], procedures gevoerd die woningbouw mogelijk maken. In het bestreden besluit heeft het college aangegeven dat het belang dat [appellante] heeft bij de mogelijkheid om een woning op haar perceel op te richten, afgewogen wordt in de op grond van het streekplan te volgen afwijkingsprocedure.
2.5. In het Streekplan Utrecht 2005-2015 (hierna: het streekplan) worden met rode contouren bebouwingskernen afgebakend waarbinnen verstedelijkingsambities moeten plaatsvinden. In het streekplan staat dat rode contouren in beginsel strikt worden gebruikt om het landelijke gebied zo min mogelijk aan te tasten. Om te kunnen inspelen op nieuwe kansen en ontwikkelingen zijn twee vormen van flexibiliteit mogelijk: de zogenoemde touwtjesmethode en de afwijkingsbevoegdheid. Bij de touwtjesmethode wordt aansluitende overschrijding van de rode contour toegestaan, mits elders een gelijkwaardige, voor bebouwing geschikte locatie wordt geschrapt (oppervlakte neutraal). Het college kan de rode contour verleggen indien dit ruimtelijk inpasbaar is. Met de afwijkingsbevoegdheid heeft het college de mogelijkheid om, na een zorgvuldige afweging van belangen en argumenten en bij het ontbreken van alternatieven, de contour op te rekken (niet oppervlakteneutraal). Het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid moet zijn gebaseerd op een ontwerp-bestemmingsplan of een artikel 19-WRO-procedure.
2.6. Gelet op de systematiek van de WRO komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht.
Ten tijde van het bestreden besluit heeft het college geen gebruik gemaakt van de in het streekplan opgenomen mogelijkheden om de rode contour ten gunste van het perceel van [appellante] te verleggen. De Afdeling stelt vast dat ten tijde van de vaststelling van dat besluit geen concrete bouwplannen voor het perceel van [appellante] bij het college bekend waren. Uit het bestreden besluit blijkt dat het verzoek van het college van burgemeester en wethouders namens de raad om ten gunste van het perceel van [appellante] van de rode contour af te wijken, ook na de door het college gestelde termijn van twaalf weken, onvoldoende ruimtelijk was onderbouwd om in behandeling te kunnen worden genomen. Het college heeft daarbij overwogen dat eerst in het kader van de in het streekplan voorgeschreven afwijkingsprocedure uitspraak kan worden gedaan op het nog te onderbouwen verzoek van het college van burgemeester en wethouders om van de contour af te wijken, waarbij het belang van [appellante] wordt afgewogen. In zoverre kan niet worden gesteld dat het college geen rekening heeft gehouden met de door de raad met het indienen van een verzoek om een verlegging van de contour bij [appellante] gewekte verwachting. Nu van een ruimtelijk onderbouwd plan voor het perceel van [appellante] ten tijde van het bestreden besluit geen sprake was, heeft het college onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid kunnen oordelen dat de plangrens, die overeenkomt met de geldende rode contour, niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht is vastgesteld.
2.6.1. Ten aanzien van de stelling van [appellante] dat zij persoonlijk niet op de hoogte is gehouden van de procedure voor de totstandkoming van het streekplan in 2004 overweegt de Afdeling dat de streekplanprocedure hier niet ter beoordeling voorligt. Overigens is gesteld noch gebleken dat de terinzagelegging van het ontwerp van het streekplan niet overeenkomstig de daarvoor geldende bepalingen in de WRO heeft plaatsgevonden.
2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het desbetreffende onderdeel van de plangrens niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy,
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. De Rooy
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2010