200903195/1/H2.
Datum uitspraak: 10 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting CASA Leiden, gevestigd te Leiden,
appellante,
het College voor Zorgverzekeringen,
verweerder.
Bij besluit van 25 november 2008 heeft het College voor Zorgverzekeringen (hierna: het CvZ) toestemming verleend aan Stichting CASA Leiden (hierna: de stichting) voor de wijziging van de huisvesting van haar abortuskliniek, waarbij de subsidie voor de verbouwingskosten is vastgesteld op € 487.314,00.
Bij besluit van 30 maart 2009 heeft het CvZ het door de stichting hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van
25 november 2008 gedeeltelijk herroepen, de subsidie voor de verbouwingskosten vastgesteld op € 526.041,00, en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2009, beroep ingesteld.
Het CvZ heeft een verweerschrift ingediend.
De stichting heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 november 2009, waar de stichting, vertegenwoordigd door haar voorzitter G.A. van Herk, en het CvZ, vertegenwoordigd door mr. A.M.C. van Saase, vergezeld door
E. Koops en H. van der Aalst, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 44, eerste lid, onder c, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ), kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat het CvZ overeenkomstig in die regeling gestelde regels subsidies verstrekt voor zwangerschapsafbrekingen in de zin van de Wet afbreking zwangerschap, overtijdbehandelingen en aan beide behandelingsvormen verbonden nazorg.
Ingevolge artikel 2.11.13, eerste lid, van de Regeling subsidies AWBZ zijn op een aanvraag voor nieuwbouw of verbouw van een abortuskliniek de beleidsregels ‘Bouwvoorschriften College zorgverzekeringen abortusklinieken’ (hierna: de beleidsregels) van toepassing.
2.2. In verband met het voornemen van de stichting een pand in Leiden te huren dat voor de functie van abortuskliniek moest worden verbouwd, heeft het College bouw zorginstellingen (hierna: het Bouwcollege) op
28 oktober 2008 een advies uitgebracht over de geschiktheid van het pand voor de vestiging van een dergelijke kliniek en over de aanvaardbare huur en aanvaardbare investeringskosten. De stichting heeft bij brief van
5 november 2008 voor de verbouwingskosten een subsidie aangevraagd van € 572.079,00, waarbij zij is uitgegaan van een ruimtebehoefte van 747 m² bruto vloer oppervlakte (hierna: bvo). Onder overneming van het advies van het Bouwcollege, heeft het CvZ de subsidie bij het besluit van 25 november 2008 vastgesteld op € 487.314,00, en bij het besluit van
30 maart 2009 gewijzigd vastgesteld op € 526.041,00, uitgaande van een ruimtebehoefte van 661 m² bvo.
2.3. De stichting betoogt dat het CvZ haar ruimtebehoefte en de tegemoetkoming in haar investeringskosten hoger had moeten vaststellen. Zij voert daartoe aan dat het CvZ ten onrechte heeft gesteld dat de tweede tabel van de beleidsregels (hierna: de ruimtebehoefte-tabel) geen ruimte biedt om tegemoet te komen aan de specifieke omstandigheden van het geval. Naar aanleiding van een soortgelijke aanvraag van de abortuskliniek van de stichting Casa Maastricht (hierna: Casa Maastricht) heeft het CvZ bij het vaststellen van de ruimtebehoefte dat echter wel gedaan en op grond daarvan extra ruimte aan Casa Maastricht toegekend. Door dat hier na te laten, heeft het CvZ volgens de stichting onjuist gehandeld.
2.3.1. Dit betoog slaagt.
Het gelijkheidsbeginsel vergt bij bepaling van de ruimtebehoefte als hier het geval een consistent en doordacht beleid en veronderstelt dat het CvZ richting geeft en een gelijke gedragslijn volgt ten aanzien van zijn optreden in vergelijkbare gevallen.
De stichting heeft in haar aanvraag en bezwaarschrift gemotiveerd uiteengezet op welke onderdelen het CvZ in haar geval anders heeft geoordeeld dan in het geval van Casa Maastricht.
Uit een vergelijking van de besluitvorming van het CvZ in beide gevallen blijkt dat het CvZ bij het bepalen van de ruimtebehoefte 14 m² nuttige oppervlakte extra aan Casa Maastricht heeft toegekend voor het realiseren van een afzonderlijke kamer voor medicamenteuze behandelingen, uitgaande van 95 medicamenteuze behandelingen per jaar. Het Bouwcollege is in het advies naar aanleiding van de aanvraag van de stichting uitgegaan van 200 medicamenteuze behandelingen per jaar. Ter zitting heeft de stichting bevestigd dat dit aantal juist is. Het CvZ is hieraan en aan de vraag of dit gegeven toekenning van extra oppervlakte voor medicamenteuze behandelingen met zich brengt, in het besluit van 30 maart 2009 ten onrechte voorbij gegaan.
Uit deze vergelijking blijkt eveneens dat het CvZ aan Casa Maastricht 8 m² en 12 m² nuttige oppervlakte extra heeft toegekend ten behoeve van een werkplek voor indirect personeel, respectievelijk ten behoeve van het archief, de personele ruimten en de kleedruimten van de cliënten, zulks vanwege het grote aantal verrichtingen per jaar, dat het maximaal aantal verrichtingen (met één behandelteam en één behandelkamer) van de beleidsregels te boven gaat.
Tevens blijkt uit de vergelijking dat er meer verrichtingen
plaatsvinden in de abortuskliniek van de stichting dan in die van Casa Maastricht. Op dezelfde grond was er voor het CvZ daarom aanleiding deze extra oppervlakte ook in zijn besluitvorming ten aanzien van de stichting mee te nemen.
Gelet op het voorgaande lag het op de weg van het CvZ om aannemelijk te maken dat geen sprake is van rechtens vergelijkbare gevallen. Daarin is het CvZ niet geslaagd. De stelling van het CvZ dat elke verbouwing individueel wordt beoordeeld op een uniforme grondslag, het pand van Casa Maastricht reeds als zodanig in gebruik was en die verbouwing binnen de bestaande oppervlakte en de extra betrokken ruimte heeft plaatsgevonden, is hiertoe niet toereikend, nu de beleidsregels een dergelijk onderscheid niet kennen. In de beleidsregels wordt nieuwbouw onderscheiden van de verbouwing van bestaande bouw - hetgeen volgens de toelichting, onder 3, zowel het onderbrengen van een abortuskliniek in een bestaand pand als het aanpassen van bestaande huisvesting behelst - omdat bij bestaande bouw sprake is van inefficiënte ontwerpoplossingen. Dit onderscheid is hier echter niet aan de orde, nu in beide gevallen sprake is van de verbouwing van een bestaand pand.
Aangezien het CvZ ook anderszins niet aannemelijk heeft gemaakt dat van vergelijkbare gevallen geen sprake is, en het CvZ ten onrechte voorbij is gegaan aan de wijze waarop de beleidsregels zijn toegepast in zijn besluitvorming met betrekking tot de aanvraag van Casa Maastricht, moet worden geoordeeld dat het CvZ in zoverre heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
2.4. De stichting heeft voorts betoogd dat en waarom het CvZ bij het bepalen van de ruimtebehoefte rekening had moeten houden met 14 m² extra ruimte - in de tekeningen van de aanvraag aangeduid met "nat" - voor het reinigen en desinfecteren van de instrumenten. Ook dit betoog slaagt. Hoewel de ruimtebehoefte-tabel voorziet in een pro memorie post voor het steriliseren, is het CvZ hieraan ten onrechte voorbijgegaan in het besluit van
2.5. Tevens heeft de stichting betoogd dat de totale nuttige oppervlakte van de ruimtebehoefte-tabel, te weten 377 m², niet overeenkomt met de som van de afzonderlijke ruimtes. Ter zitting is gebleken dat het verschil is gelegen in de post voor de spreek-/werkruimten van de hulpverleners, omdat deze niet is meegerekend in de totale nuttige oppervlakte.
Het CvZ heeft ter zitting aangevoerd dat deze post betrekking heeft op de medische en seksuologische hulpverlening die, gelet op de bewoordingen van de eerste kolom van de ruimtebehoefte-tabel, optioneel is en uit de aanvraag van de stichting niet is gebleken dat de stichting hiervoor heeft geopteerd, zodat deze post niet is meegerekend. De Afdeling volgt het CvZ hierin niet, aangezien uit de tweede kolom van genoemde tabel niet kan worden opgemaakt dat deze post optioneel is, nu hier staat "min. 14" en dit minimaal aantal vierkante meters niet tussen haakjes is geplaatst of als pro memorie post is opgenomen. De eerste en tweede kolom van de ruimte-behoeftetabel zijn op dit punt derhalve tegenstrijdig. Het CvZ heeft dit niet onderkend en is hier in het besluit van 30 maart 2009 aan voorbij gegaan.
2.6. Bij de berekening van de toegestane investeringskosten is het Bouwcollege er volgens de stichting ten onrechte van uitgegaan dat de helft van de ruimtes op de tweede verdieping van het pand van de stichting ingrijpend moet worden verbouwd, en de overige ruimtes een opknapbeurt met kleine aanpassingen behoeven. Ter onderbouwing van dit betoog heeft de stichting berekeningen van haar architect overgelegd, waaruit blijkt welke werkzaamheden moeten worden verricht, alsmede dat een groter oppervlakte dan het Bouwcollege heeft aangenomen, ingrijpend moet worden verbouwd. De Afdeling stelt vast dat het CvZ ook hierop niet is ingegaan in het besluit van 30 maart 2009.
2.7. Het beroep is gegrond. Het besluit van 30 maart 2009 dient te worden vernietigd wegens strijd met het gelijkheidsbeginsel en met de artikelen 3:2, 7:11, eerste lid, en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.8. Het CvZ dient, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, opnieuw op het bezwaar van de stichting tegen het besluit van 25 november 2008 te besluiten.
2.9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het College voor Zorgverzekeringen van 30 maart 2009, kenmerk PAK/29016510;
III. bepaalt dat het College voor Zorgverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
IV. gelast dat het College voor Zorgverzekeringen aan de stichting Stichting CASA Leiden het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. T.G.M. Simons, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Roelfsema
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2010