ECLI:NL:RVS:2010:BL3296

Raad van State

Datum uitspraak
2 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000093/1/H1 en 201000093/2/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening en hoger beroep inzake handhaving van een dwangsom door het college van burgemeester en wethouders van Landerd

Op 2 februari 2010 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin [appellant] in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Landerd, dat op 17 maart 2009 aan [appellant] een dwangsom had opgelegd om een carport op een recreatiepark af te breken. Het college had het bezwaar van [appellant] tegen dit besluit ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter had op 26 november 2009 het beroep van [appellant] tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard.

In zijn hoger beroep betoogde [appellant] dat de voorzieningenrechter had miskend dat hij een gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel toekwam, omdat hij bij de aankoop van zijn chalet toestemming had gekregen van de toenmalige eigenaar van het recreatiepark om een carport te bouwen. De voorzitter van de Raad van State oordeelde echter dat deze toestemming het college niet bindt en dat het college bevoegd is om handhavend op te treden. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd door de voorzitter verworpen, omdat [appellant] niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van gelijke gevallen die ongelijk behandeld werden door het college.

De voorzitter concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de bevoegdheid van het college om handhavend op te treden tegen illegale bouwwerken, ook al zijn er andere illegale situaties in de gemeente.

Uitspraak

201000093/1/H1 en 201000093/2/H1.
Datum uitspraak: 2 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 26 november 2009 in zaak nrs. 09/3488 en 09/3489 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Landerd.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 maart 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Landerd (hierna: het college) [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast de carport c.q. overkapping op standplaats nummer […], deel uitmakende van het [recreatiepark], gelegen aan de [locatie] te [plaats] af te (doen) breken.
Bij besluit van 15 augustus 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 november 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2010, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 januari 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. J.A.J. Dappers, advocaat te Ravenstein, en het college, vertegenwoordigd door J.F.M. Meijers, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. [appellant] betoogt tevergeefs dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat hem een gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat het feit dat [appellant] bij de aankoop van zijn chalet van de toenmalige eigenaar van het recreatiepark toestemming heeft gekregen een carport te bouwen het college niet kan binden en niet kan afdoen aan de bevoegdheid van het college om handhavend op te treden. Voorts heeft de voorzieningenrechter met betrekking tot de antwoorden van een medewerker van de afdeling Bouw- en Woningtoezicht van de gemeente Landerd (hierna: de gemeente) op vragen van de vader van [appellant] over de bouw van een carport tijdens een toevallige ontmoeting, terecht overwogen dat, nog daargelaten dat niet is gebleken dat deze ambtenaar bevoegd was om een toezegging met betrekking tot de onderhavige carport te doen, uit de door [appellant] overgelegde verklaring van die ambtenaar blijkt dat deze slechts een niet op de zaak toegespitste algemene verklaring heeft afgelegd.
2.3. Voorts betoogt [appellant] dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college op grond van het gelijkheidsbeginsel van handhavend optreden had dienen af te zien. Daartoe heeft hij gewezen op diverse voorbeelden van illegale bebouwing op verschillende recreatieterreinen in de gemeente.
2.3.1. Zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen is gezien het afwijkende karakter en de verschillen in maatvoering van de bouwwerken waarop [appellant] wijst onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hier sprake is van gelijke gevallen die door het college ongelijk worden behandeld. Het college heeft aangegeven dat een deel van de genoemde gevallen mocht worden gerealiseerd in overeenstemming met het tot 1999 geldende bestemmingsplan. Voorts heeft het college aangegeven dat een intensivering van het handhavend optreden tegen illegale bebouwing op recreatieterreinen, met name chaletparken, is ingezet. Op bepaalde oudere recreatieparken in de gemeente is volgens het college sprake van verloedering door illegale bebouwing, hetgeen het college in ieder geval op nieuwere (chalet)parken zoals het onderhavige wil tegengaan, zodat aan handhavend optreden op die parken prioriteit wordt gegeven.
Voorts heeft het college aangegeven dat naar verwachting op korte termijn overeenstemming met de eigenaar van camping de Maashorst zal worden bereikt om deze camping grotendeels te saneren en opnieuw op te bouwen. Ook daaruit blijkt veeleer dat het college illegale situaties, waarvan in het onderhavige geval onbetwist sprake is, wenst tegen te gaan. Dat [appellant] van iemand die op dat terrein een chalet heeft gekocht heeft begrepen dat deze over de onderhandelingen met de gemeente over sanering door de eigenaar van de Maashorst niet op de hoogte is gebracht, heeft, reeds omdat de gemeente daarbij niet is betrokken, voor de beoordeling van deze zaak niet de betekenis die hij daaraan wil toekennen.
De thans in geding zijnde carport is recent zonder bouwvergunning opgericht en in strijd met het bestemmingsplan "Buitengebied". Het college heeft aangegeven dat ook in andere gevallen procedures worden gevoerd. Eerst ter zitting heeft [appellant] gewezen op nog enkele andere naar zijn mening gelijke gevallen op de Landerije. In het licht van het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat het college tegen andere in strijd met het bestemmingsplan zonder bouwvergunning gerealiseerde carports, indien zulks wordt geconstateerd, niet zal optreden. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2010
444