200907693/1/R3 en 200907693/2/R3.
Datum uitspraak: 3 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Gennep,
verweerder.
Bij besluit van 16 juli 2009 heeft de raad van de gemeente Gennep (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Ruimte voor Ruimte locatie Logterberge" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 oktober 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 oktober 2009, hebben [appellant A] en [appellant B] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 januari 2010, waar [appellant A], in persoon, [appellant B], vertegenwoordigd door [appellant A], en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.P.M. Peeters, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord Ruimte voor Ruimte Limburg Beheer B.V., vertegenwoordigd door mr. H.H.B. Lamers, advocaat te Maastricht.
Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. [appellant A] woont op een afstand van circa 270 meter van het plangebied. Vanuit zijn woning heeft hij geen zicht op het plangebied. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die in het plangebied mogelijk worden gemaakt is deze afstand te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. De omstandigheid dat [appellant A] [appellant B] helpt bij het beheer over de naast het plangebied gelegen paardenweiden die eigendom zijn van [appellant B], is onvoldoende om desondanks een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang van hem aanwezig te achten.
De conclusie is dat [appellant A] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en dat hij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, geen beroep kan instellen.
Het beroep van [appellant A] is niet-ontvankelijk. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening van [appellant A] af te wijzen.
2.3. Het plan voorziet in een nieuw woongebied van 20 ruime kavels, dat wordt begrensd door de Moutstraat, de Logterveldweg en de Logterberge. Het plangebied is momenteel in gebruik als akker.
2.4. Als procedureel bezwaar voert [appellant B] aan dat hij het beeldkwaliteitsplan en de exploitatieopzet niet heeft kunnen inzien.
Uit de plantoelichting en het verhandelde ter zitting volgt dat de exploitatie van het plan is geregeld in een exploitatieovereenkomst. Ter zitting heeft de raad verklaard dat het beeldkwaliteitsplan en de exploitatieovereenkomst door [appellant B] hadden kunnen worden ingezien. De voorzitter ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze stelling van de raad.
2.5. Het beroep van [appellant B] richt zich tegen het gehele plan. Volgens [appellant B] is ten onrechte zijn schetsidee voor het woongebied niet serieus door de raad overwogen, omdat het plan is opgesteld in samenspraak met de projectontwikkelaar en zodoende vanaf de inspraakfase reeds vaststond. [appellant B] betoogt dat het plan niet aansluit bij het karakter van het bestaande woongebied Logterberge. Dit wordt bevestigd door het beeldkwaliteitsplan, waarin wordt voorgesteld om woningtypen toe te staan met een meer stedelijk karakter, aldus [appellant B]. Voorts betoogt hij dat het plan leidt tot aantasting van de bestaande kwaliteiten van het plangebied, zoals de aanwezige hoogteverschillen in het plangebied en de houtwal aan de Logterberge. Hij voert aan dat de gronden gelegen ten westen van het plangebied hierin hadden moeten worden opgenomen om een duurzame groene afronding van de wijk in die richting te realiseren. Voorts is volgens [appellant B] de ontsluiting van het plangebied via de Moutstraat onvoldoende, met name als zich een calamiteit op deze weg voordoet. Ook belemmert deze ontsluitingsroute de bereikbaarheid van de naastgelegen paardenweiden. Tot slot betoogt [appellant B] dat geen rekening is gehouden met de naast het plangebied gelegen paardenstal met rijbak.
2.6. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan aansluit bij het bestaande woongebied en het groene karakter van de omgeving. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat de ontsluiting van het plangebied niet tot verkeersproblemen zal leiden en dat het plan niet zal leiden tot belemmeringen voor het gebruik van de gronden van [appellant B].
2.7. Ten aanzien van de mate waarin de raad bij zijn besluitvorming rekening heeft gehouden met het schetsplan dat door [appellant B] is ingediend naar aanleiding van het ter inzage liggen van het voorontwerp en het ontwerp van het plan, overweegt de voorzitter dat de raad op grond van de Wet ruimtelijke ordening een eigen verantwoordelijkheid heeft om, binnen de wettelijke kaders, te besluiten over de in het plan te leggen bestemmingen. Dat het door [appellant B] ingediende schetsplan uiteindelijk niet door de raad is overgenomen, is daarom op zichzelf geen grond om aan te nemen dat de voorbereiding van het vaststellingsbesluit onzorgvuldig is geweest. Onder meer bij de bespreking van de inspraakreacties en de beantwoording van de zienswijze heeft de raad uiteengezet waarom het schetsplan niet de voorkeur heeft. Bij de keuze van de raad voor de huidige inrichting van het plangebied heeft, naar blijkt uit de beantwoording van de zienswijze, onder meer een rol gespeeld dat in het schetsplan twee kavels zijn opgenomen die de Logterveldweg, de bijbehorende groenrand en het naastgelegen weiland doorsnijden, en verder dat in het schetsplan het zwaartepunt van de houtwal aan de Logterberge wordt doorkruist door een ontsluitingsweg. Gezien het vorenstaande vindt de voorzitter geen grond voor het oordeel dat de raad het schetsplan onvoldoende in ogenschouw heeft genomen en dit niet deugdelijk gemotiveerd van de hand heeft gewezen. Het betoog dat het schetsplan niet serieus in ogenschouw is genomen omdat het bestemmingsplan in samenspraak met een projectontwikkelaar is ontwikkeld, faalt derhalve.
2.8. Ingevolge artikel 5, lid 5.2.1, onder a, b, en g, van de planregels, mogen er alleen vrijstaande woningen gebouwd worden, bedraagt de breedte van het bouwperceel per woning ten minste 19 meter en de bouwhoogte maximaal 10 meter en bedraagt de inhoud per woning ten minste 500 m³.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het woongebied Logterberge bestaat uit ruime, vrijstaande woningen. Naar het oordeel van de voorzitter is in de bouwregels van het plan voldoende gewaarborgd dat het plangebied eveneens een ruime opzet krijgt met vrijstaande woningen. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan aansluit bij het karakter van het woongebied Logterberge.
Voorts staan volgens de plantoelichting rondom het plangebied enkele waardevolle houtwallen, waarvan met name de houtwal aan de Logterberge zeer karakteristiek en waardevol is. Om het behoud van de houtwallen te waarborgen, heeft de raad hieraan de bestemming "Groen" toegekend, met de aanduiding ‘houtwal’. Verder ziet de voorzitter in hetgeen [appellant B] heeft aangevoerd noch overigens aanknopingspunten voor de verwachting dat hoogteverschillen in het plangebied ernstig worden aangetast. Gelet op het voorgaande heeft [appellant B] naar het oordeel van de voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat het plan zal leiden tot een onevenredige aantasting van de door hem naar voren gebrachte bestaande kwaliteiten van het plangebied. Ook is het groene karakter van het plangebied naar het oordeel van de voorzitter voldoende gewaarborgd in het plan.
2.9. Ten aanzien van het betoog van [appellant B] over de ontsluiting van het plangebied, overweegt de voorzitter dat ter zitting voldoende duidelijk is geworden dat de verkeerstoename op de Moutstraat ten gevolge van de 20 woningen gering zal zijn en niet zal leiden tot verkeersproblemen op deze straat. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de raad ter zitting heeft verklaard dat de Moutstraat gezien de rijbaanbreedte van de straat van 5 meter voldoet aan de daarvoor geldende normen ten behoeve van de verkeersveiligheid. Voorts acht de voorzitter het niet aannemelijk dat verkeersproblemen zullen ontstaan op de wegen binnen het plangebied, zoals vanwege het keren van auto's, gelet op de beoogde rijbaanbreedte van deze wegen van circa 5,5 meter.
2.10. Naar het oordeel van de voorzitter heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan het gebruik van de paardenweiden en de bereikbaarheid hiervan niet in de weg zal staan. Voor zover [appellant B] vreest dat het bouwverkeer de bereikbaarheid van de paardenweiden zal belemmeren, overweegt de voorzitter dat dit aspect geen betrekking heeft op het plan zelf, maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Overigens heeft Ruimte voor Ruimte Beheer B.V. ter zitting verklaard dat de paardenweiden ook gedurende de bouwwerkzaamheden bereikbaar blijven.
2.11. Voorts ziet de voorzitter in het betoog van [appellant B] dat de gronden gelegen ten westen van het plangebied hierbinnen moeten worden opgenomen, zoals in het schetsplan is voorgesteld, geen aanleiding voor het oordeel dat de begrenzing van het plangebied in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd is met het recht. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de raad een functiewijziging van deze gronden, die momenteel in gebruik zijn als akker en weiland, niet voorstaat.
2.12. De conclusie is dat hetgeen [appellant B] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant B] is ongegrond.
2.13. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening van [appellant B] af te wijzen.
2.14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant A] niet-ontvankelijk.
II. verklaart het beroep van [appellant B] ongegrond;
III. wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. De Rooy
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2010