ECLI:NL:RVS:2010:BL1845

Raad van State

Datum uitspraak
3 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200903139/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag 2006 en terugvordering door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om de huurtoeslag 2006 van appellante, die door de Belastingdienst/Toeslagen op nihil is vastgesteld. De Belastingdienst heeft op 30 mei 2008 besloten om de ten onrechte uitbetaalde voorschotten van € 2.917,00 terug te vorderen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Leeuwarden heeft op 3 april 2009 het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waar de zaak op 4 december 2009 is behandeld.

De Raad van State overweegt dat de Belastingdienst de huurtoeslag correct heeft berekend en dat er geen gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend aan de verleende voorschotten. Appellante betoogt dat de Belastingdienst onzorgvuldig heeft gehandeld door haar verzoek om toepassing van de hardheidsclausule niet adequaat te behandelen. De Raad van State concludeert echter dat het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule niet gelijktijdig met de aanvraag huurtoeslag is ingediend en dat de toekenning van het voorschot geen besluit was omtrent het verzoek om de hardheidsclausule toe te passen.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 3 februari 2010.

Uitspraak

200903139/1/H2.
Datum uitspraak: 3 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 3 april 2009 in zaak nr. 08/1928 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2008 heeft de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de Belastingdienst) de huurtoeslag 2006 voor [appellante] vastgesteld op nihil en de ten onrechte uitbetaalde voorschotten ten bedrage van € 2.917,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 18 augustus 2008 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 april 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 mei 2009, hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2009, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. A.D. Schreutelkamp, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, verleent de Belastingdienst, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid (tot 1 januari 2007 derde lid) kan de Belastingdienst het voorschot herzien.
Ingevolge het vijfde lid (tot 1 januari 2007 vierde lid) kan een herziening van het voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt.
2.2. Bij besluit van 30 december 2005 is aan [appellante] bij wijze van voorschot huurtoeslag 2006 een bedrag van € 3.399,00 toegekend. Nadien heeft de Belastingdienst het toegekende voorschot gewijzigd in verband met een verhuizing en als gevolg van wijzigingen in de rekenhuur. In totaal is er een bedrag van € 2.917,00 aan voorschot huurtoeslag over het berekeningsjaar 2006 uitbetaald. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 30 mei 2008 is, nadat de huurtoeslag 2006 definitief was berekend, van [appellante] een bedrag van € 2.917,00 aan te veel ontvangen voorschot huurtoeslag teruggevorderd.
2.3. Niet in geschil is dat de Belastingdienst de huurtoeslag van [appellante] voor het jaar 2006 op juiste wijze heeft berekend. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 april 2009 in zaak nr.
200803995/1), vloeit voorts uit artikel 16, eerste lid, gelezen in samenhang met het vierde lid (tot 1 januari 2007 derde lid), van de Awir, voort dat aan de verlening van een voorschot geen gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II, vergaderjaar 2004/05, 29 764, nr. 3, p. 48 en 49) kan worden afgeleid dat bedoeld is dat een verleend voorschot kan worden herzien, indien na de verlening blijkt dat dit tot een hoger of lager bedrag is toegekend, dan dat waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
[appellante] verwijt de Belastingdienst in deze procedure evenwel onzorgvuldig handelen. Zij betoogt dat de rechtbank hieraan ten onrechte geen gevolgen heeft verbonden. Na telefonisch contact met de Belastingdienst heeft zij bij brief van 3 oktober 2005 op de geadviseerde wijze een verzoek ingediend om een klein vermogen uit een erfenis bij de berekening van de huurtoeslag 2006 buiten beschouwing te laten. Toen bij besluit van 30 december 2005 een voorschot huurtoeslag 2006 werd toegekend meende [appellante] dat het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule was ingewilligd. In het bijzonder het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel verzetten zich daarom tegen de terugvordering van het uitbetaalde voorschot, aldus [appellante].
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting heeft de Afdeling, anders dan de rechtbank, afgeleid dat het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule niet gelijktijdig met de aanvraag huurtoeslag 2006 is ingediend maar bij een brief die afzonderlijk en naar een ander postadres is gezonden. Bij dat verzoek was wel een kopie van de aanvraag huurtoeslag 2006 gevoegd. De Belastingdienst heeft vervolgens niet op het verzoek gereageerd en het aldus niet adequaat behandeld. Wel is naar aanleiding van de aanvraag huurtoeslag 2006 een voorschot toegekend. Die toekenning is evenwel geen besluit omtrent het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule. Bij het voorschotbesluit is op basis van de afzonderlijke aanvraag om huurtoeslag in een geautomatiseerd proces een voorschot toegekend. Aan dit besluit over het voorschot kan niet het vertrouwen worden ontleend dat bij de berekening van de huurtoeslag met het vermogen uit de erfenis geen rekening zou worden gehouden en dat het beroep op de hardheidsclausule was gehonoreerd. Op het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule is eerst bij het besluit op bezwaar van 18 augustus 2008 ingegaan en gelet op de toepasselijke wettelijke bepalingen was er geen ruimte dit verzoek te honoreren.
2.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat hetgeen [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd niet kan leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft het door [appellante] tegen het besluit van 18 augustus 2008 ingestelde beroep terecht ongegrond verklaard nu dat besluit niet onrechtmatig kan worden geacht.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2010
18-621.