ECLI:NL:RVS:2010:BL1811

Raad van State

Datum uitspraak
3 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200903343/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging samenwerking alumnivereniging Alfi met bestuurslid van de Rijksuniversiteit Groningen

Op 20 februari 2008 heeft een bestuurslid van de alumnivereniging Alfi aan [appellante] medegedeeld dat het bestuur van de faculteit Wijsbegeerte van de Rijksuniversiteit Groningen tijdens een vergadering op dezelfde dag heeft besloten de samenwerking met [appellante], in haar hoedanigheid als secretaris van de alumnivereniging Alfi, op te zeggen. Dit besluit werd later door het College van Bestuur van de Rijksuniversiteit Groningen op 16 december 2008 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Groningen verklaarde op 24 april 2009 het beroep van [appellante] ongegrond, waarop zij hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 16 december 2009, waarbij [appellante] in persoon aanwezig was. In de overwegingen van de Raad werd betoogd dat de rechtbank had miskend dat de beslissing van het bestuur om de samenwerking op te zeggen een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) inhoudt. De Raad oordeelde echter dat de mededeling van het bestuur niet gericht was op rechtsgevolg en dat het besluit van 16 december 2008 in stand moest blijven.

Daarnaast betoogde [appellante] dat zij een verzoek had gedaan om schriftelijke weergave van de mededeling van het bestuur op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht aan dit betoog voorbij was gegaan, omdat [appellante] in haar bezwaarschrift enkel had verzocht om het besluit tot opzegging in te trekken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200903343/1/H2.
Datum uitspraak: 3 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 24 april 2009 in zaak nr. 08/1183 in het geding tussen:
[appellante]
en
het College van Bestuur van de Rijksuniversiteit Groningen.
1. Procesverloop
Op 20 februari 2008 heeft [bestuurslid] van de alumnivereniging Alfi, [appellante] medegedeeld dat het bestuur van de faculteit Wijsbegeerte van de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: het bestuur), tijdens een vergadering op dezelfde dag, heeft besloten de samenwerking met [appellante], in haar hoedanigheid als secretaris van de alumnivereniging Alfi, op te zeggen.
Bij besluit van 16 december 2008 heeft het College van Bestuur van de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: het college) het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 24 april 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 mei 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2009, waar [appellante], in persoon, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de beslissing van het bestuur om de samenwerking met haar op te zeggen zoals die is genomen in de vergadering van het bestuur op 20 februari 2008, een besluit inhoudt in de zin van de Awb en de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat tegen deze mededeling geen bezwaar kon worden gemaakt.
2.2. Dit betoog faalt. Tijdens de vergadering van 20 februari 2008 van de alumnivereniging Alfi is [appellante] medegedeeld dat het bestuur tijdens een vergadering op dezelfde dag de samenwerking met haar, in haar hoedanigheid als secretaris van de alumnivereniging Alfi, heeft opgezegd. Het bestuur heeft aan [appellante] de besluitenlijst van de vergadering gestuurd. Daarin is vermeld: "Het faculteitsbestuur is voornemens om de financiële ondersteuning van de alumniactiviteiten meer op elkaar af te stemmen. Daartoe is samenwerking tussen deze drie besturen nodig. Uit mondelinge mededelingen van Stuff en GSW is gebleken dat beide besturen geen vertrouwen hebben in samenwerking met de huidige secretaris van het bestuur van Alfi. Dit in verband met een conflict dat de huidige secretaris sinds de zomer 2007 heeft met het bestuur van de GSW". Hoewel de besluitenlijst niet uitdrukkelijk een beslissing over de opzegging van de samenwerking met [appellante] weergeeft, leidt de Afdeling daaruit af dat zulks daarmee is bedoeld. Daarbij wordt tevens in aanmerking genomen, dat in de brief van het bestuur van 17 maart 2008 over dit onderwerp is vermeld dat het conflict van [appellante] met het bestuur van GSW en haar secretarisschap van Alfi de samenwerking tussen GSW, Stuff en Alfi in de weg staat. Ook partijen hebben dit als de opzegging van de samenwerking aangemerkt. Met de opzegging van de samenwerking met [appellante] als secretaris van de alumnivereniging Alfi is niet beoogd een bevoegdheid, recht of verplichting te doen ontstaan of teniet te doen of de juridische status van een persoon of zaak vast te stellen. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat de mededeling van het bestuur niet is gericht op rechtsgevolg en dat het besluit op bezwaar van 16 december 2008, waarbij het bezwaar van [appellante] niet-ontvankelijk is verklaard, in stand dient te blijven.
2.3. Voorts betoogt [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat zij een verzoek om schriftelijke weergave van de mededeling van het bestuur tot opzegging van de samenwerking heeft gedaan op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob).
2.4. De rechtbank is terecht aan het aan de Wob ontleende betoog voorbij gegaan, nu [appellante] in haar bezwaarschrift slechts had verzocht om het besluit tot opzegging van de samenwerking in te trekken. Het geding in beroep bij de rechtbank kon derhalve niet mede op een verzoek op grond van de Wob betrekking hebben. Overigens acht de Afdeling het op grond van de stukken niet aannemelijk dat meer stukken aanwezig zijn.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2010
47-630.