200907795/2/R2.
Datum uitspraak: 25 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 4 juni 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harenkarspel (hierna: het college van burgemeester en wethouders) het wijzigingsplan "[locatie 1] te [plaats]" vastgesteld.
Bij brief van 6 augustus 2009, kenmerk 2009-46148, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) aan het college van burgemeester en wethouders meegedeeld dat het wijzigingsplan moet worden geacht van rechtswege te zijn goedgekeurd.
Tegen het goedkeuringsbesluit van rechtswege hebben [verzoekers] (hierna in enkelvoud: [verzoeker]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 oktober 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 15 oktober 2009.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 oktober 2009, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker] en [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 januari 2010, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. G. Creutzberg, advocaat te Alkmaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. K.J.T.M. Hehenkamp, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. J.C. Been, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [belanghebbende], bijgestaan door mr. P.J. Jans, advocaat te Alkmaar.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ter zitting heeft [belanghebbende] zijn betoog dat het verzoek om voorlopige voorziening niet toewijsbaar is nu het wijzigingsplan kan worden opgevat als een beschikking, ingetrokken.
2.3. Het wijzigingsplan voorziet in het toekennen van de bestemming "Niet-agrarische bedrijven" met de nadere aanduiding 'landelijk bedrijf' aan het perceel [locatie 1] te [plaats] (hierna: het perceel) ten behoeve van het op het perceel gevestigde bedrijf van [belanghebbende].
2.4. Het wijzigingsplan maakt nieuwe ontwikkelingen op het perceel mogelijk die bezwaarlijk kunnen zijn voor [verzoeker], die op het aangrenzende perceel [locatie 2] woont. Gelet hierop acht de voorzitter een spoedeisend belang aanwezig.
2.5. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter voert [belanghebbende] tevergeefs aan dat [verzoeker] enkel in zijn beroep kan worden ontvangen voor zover hij betoogt geluidsoverlast te ondervinden van het op het perceel gevestigde bedrijf en niet wat betreft zijn andere bezwaren. In aanmerking genomen dat het wijzigingsplan niet met de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde procedure is of behoefde te worden voorbereid, valt geen rechtsregel aan te wijzen op grond waarvan in beroep slechts bezwaren mogen worden aangevoerd die ook al in de zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren zijn gebracht.
2.6. [verzoeker] betoogt dat het wijzigingsplan niet voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden van het bestemmingsplan "Buitengebied Harenkarspel" en in strijd is met een goede ruimtelijk ordening. Hiertoe voert hij aan dat het wijzigingsplan leidt tot overlast ter plaatse van zijn woning, met name vanwege de geringe afstand tussen het perceel en zijn woning.
2.7. Het college van burgemeester en wethouders stelt zich op het standpunt dat ter plaatse van de woning van [verzoeker] een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Het college wijst in dit verband op het akoestisch onderzoek waaruit blijkt dat aan de geluidsvoorschriften van het Activiteitenbesluit kan worden voldaan. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is met het voldoen aan de normen van het Activiteitenbesluit niet zonder meer vast komen te staan dat van een goede ruimtelijke ordening kan worden gesproken. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat onweersproken is dat de afstand tussen de perceelsgrens van het onderhavige perceel en de woning van [verzoeker] slechts 7 meter bedraagt en dat ter zitting niet duidelijk is geworden dat de uitoefening van de bedrijfsactiviteiten die het wijzigingsplan mogelijk maakt geen onaanvaardbare geluidsoverlast zal veroorzaken. Met name is niet duidelijk geworden wat de geluidsbelasting ten gevolge van de inpandige activiteiten voor de woning van [verzoeker] zal zijn. Voorts wordt in aanmerking genomen dat het college van burgemeester en wethouders ter zitting heeft verklaard dat over de milieuaspecten gevaar, stof en geur pas na het bestreden besluit, op 24 december 2009, een onderzoeksrapport is uitgebracht, dat in deze procedure niet is ingebracht. Gelet op het vorenstaande acht de voorzitter het op voorhand niet uitgesloten dat het wijzigingsplan zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [verzoeker]. In verband hiermee en na afweging van alle betrokken belangen ziet de voorzitter aanleiding om het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen.
2.8. Gelet hierop kunnen de overige gronden die [verzoeker] naar voren heeft gebracht thans buiten bespreking blijven.
2.9. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het goedkeuringsbesluit van rechtswege van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij [verzoekers] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 902,20 (zegge: negenhonderdtwee euro en twintig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan [verzoekers] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. De Rooy
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2010