ECLI:NL:RVS:2010:BL1783

Raad van State

Datum uitspraak
25 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907208/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • R.E.A. Matulewicz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Bloemenbuurt gemeente Den Haag

Op 25 januari 2010 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot het bestemmingsplan "Bloemenbuurt" van de gemeente Den Haag. Het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland had op 7 juli 2009 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan, dat op 27 november 2008 door de gemeenteraad was vastgesteld. De verzoeker, die zich tegen deze goedkeuring verzette, had op 16 september 2009 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek op 11 januari 2010 ter zitting behandeld. De verzoeker was aanwezig, evenals vertegenwoordigers van het college en de gemeenteraad. De voorzitter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening zich richtte tegen de goedkeuring van plandelen met de bestemming "W1 (Woondoeleinden 1)" en dat de verzoeker mogelijk niet als belanghebbende kon worden beschouwd. Dit leidde tot de voorlopige conclusie dat het beroep in de bodemprocedure niet-ontvankelijk zou kunnen zijn.

De voorzitter heeft vastgesteld dat er geen aanvragen voor bouwvergunningen waren ingediend voor extra bouwlagen op de woningen aan de Laan van Meerdervoort, en dat er geen aanwijzingen waren dat dergelijke aanvragen in de toekomst zouden worden ingediend. Hierdoor ontbrak het spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, maar merkte op dat de raad de verzoeker op de hoogte moest stellen van eventuele toekomstige aanvragen om bouwvergunningen, zodat de verzoeker opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening kon indienen indien gewenst.

De beslissing werd genomen zonder proceskostenveroordeling, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

200907208/2/R2.
Datum uitspraak: 25 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2009, kenmerk PZH-2009-490685, heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Den Haag (hierna: de raad) bij besluit van 27 november 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Bloemenbuurt".
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 september 2009, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [verzoeker] de voorzitter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 januari 2010, waar [verzoeker] in persoon, en het college, vertegenwoordigd door ing. M. Verhoef, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door mr. drs. L.C. van Enkhuijzen, ambtenaar in dienst van de gemeente, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek om een voorlopige voorziening richt zich tegen de goedkeuring van de plandelen met de bestemming "W1 (Woondoeleinden 1)", voor zover daarbij de aanduiding "5 (maximaal aantal bouwlagen)" is toegekend aan de in het plangebied gelegen stroken bebouwing aan de noordzijde van de Laan van Meerdervoort. [verzoeker] beoogt met zijn verzoek onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan te voorkomen.
2.3. Ter zitting heeft de raad betoogd dat [verzoeker] niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden beschouwd en dat zijn beroep dientengevolge niet-ontvankelijk is. De voorzitter acht het vooralsnog aannemelijk dat [verzoeker], in zijn beroep met betrekking tot de plandelen aan de Laan van Meerdervoort, voor zover gelegen tussen de Kamillestraat en de Valkenboskade, in de bodemprocedure niet-ontvankelijk zal worden verklaard, gelet op de afstand van zijn perceel tot die plandelen en het geheel ontbreken van enig zicht daarop. In zoverre dient het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening derhalve te worden afgewezen.
Gelet op de afstand van ongeveer 130 meter tussen het perceel van [verzoeker] tot de dichterbij gelegen percelen aan de Laan van Meerdervoort, die liggen tussen de Hyacinthweg en de Kamillestraat, en het zicht dat [verzoeker] mogelijk heeft op de voorziene bouwlagen, gaat de voorzitter er voorshands vanuit dat het beroep, voor zover het betrekking heeft op die plandelen, althans een deel daarvan, in de bodemprocedure ontvankelijk zal worden verklaard.
2.4. Ter zitting is gebleken dat tot dusver geen aanvragen voor een bouwvergunning zijn ingediend voor de realisering van extra bouwlagen op de woningen aan Laan van Meerdervoort, die liggen tussen de Hyacinthweg en de Kamillestraat. Voorts is ter zitting door de raad aangegeven dat van verzoeken om informatie dan wel andere aanwijzingen dat een dergelijke aanvraag zal worden ingediend, geen sprake is. Ook anderszins bestaan er thans naar het oordeel van de voorzitter geen aanwijzingen dat hangende het beroep op de Afdeling bouwaanvragen voor voornoemde woningen zullen worden ingediend. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de mogelijkheid voor het toevoegen van extra bouwlagen in het plan is opgenomen om de structuurvisie "Den Haag 2020, Wereldstad aan zee" op bestemmingsplanniveau te vertalen, en dat deze mogelijkheid niet naar aanleiding van enig concreet bouwvoornemen in het plan is opgenomen. Gelet hierop is de voorzitter van oordeel dat een spoedeisend belang tot het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot het betreffende plandeel ontbreekt. Het verzoek om voorlopige voorziening dient dan ook om die reden voor het overige te worden afgewezen.
De voorzitter wijst erop dat, mocht hangende het beroep toch ter zake een aanvraag om bouwvergunning bij de gemeente worden ingediend, de raad betrokkene daarvan onverwijld op de hoogte dient te stellen, zodat hij indien hij dat wenst opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening kan indienen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Matulewicz
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2010
45-612.