200903078/1/H1.
Datum uitspraak: 27 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 maart 2009 in zaak nrs. 09/1328 en 09/1334 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Bij besluit van 14 juli 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het vergroten van de woning op het perceel [locatie] te Den Haag (hierna: het perceel).
Bij besluit van 19 januari 2009 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 maart 2009, verzonden op 24 maart 2009, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 april 2009, hoger beroep ingesteld.
[vergunninghouder] heeft een nader stuk ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 december 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. L.F. Brandenburg, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder] als partij gehoord.
2.1. Het bouwplan voorziet in een vergroting van de woning van [vergunninghouder] door middel van het plaatsen van een dakopbouw. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan "Benoordenhout" wat betreft het aantal toegestane bouwlagen van woningen. Om realisering van de dakopbouw niettemin mogelijk te maken heeft het college hiervoor vrijstelling verleend met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a en 1˚, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985.
2.2. [appellanten] betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat sprake is van een privaatrechtelijke belemmering die aan de verlening van de vrijstelling in de weg staat. Hiertoe voeren zij aan dat de dakrand 40 centimeter over de grens tussen hun perceel en het perceel van [vergunninghouder] hangt en zij voor die overschrijding geen toestemming hebben verleend.
2.2.1. De burgerlijke rechter is de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering bestaat. Een zodanige belemmering staat eerst aan verlening van vrijstelling in de weg, indien deze een evident karakter heeft.
De woning waarop de dakopbouw is voorzien, heeft reeds een overstekende dakrand op de tweede bouwlaag. De rand van de dakopbouw zal niet verder uitsteken dan de bestaande dakrand. Onder deze omstandigheden is, zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen, van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan de verlening van de vrijstelling in de weg staat, geen sprake.
2.3. [appellanten] betogen voorts dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het college bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid de vrijstelling heeft kunnen verlenen. Zij voeren hiertoe aan dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat sprake is van een onaanvaardbare aantasting van hun woongenot door de vermindering van (zon)lichttoetreding en de beperking van het uitzicht.
2.3.1. Dit betoog faalt eveneens. Hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat door realisering van het bouwplan sprake is van zodanige vermindering van de (zon)lichttoetreding en beperking van het uitzicht, dat het college in verband daarmee de vrijstelling in redelijkheid niet heeft kunnen verlenen. Uit een onderzoek dat is verricht naar de gevolgen van het bouwplan op de (zon)lichtinval op het perceel van [appellanten] blijkt dat uitsluitend op 19 februari in de ochtend tot omstreeks 9.30 uur sprake is van een zeer beperkte, vrijwel verwaarloosbare schaduwwerking aan de achterzijde van hun achtertuin. Wat betreft de beperking van het uitzicht heeft de voorzieningenrechter met juistheid overwogen dat een kapverdieping, die kan worden gerealiseerd zonder de verlening van vrijstelling, het uitzicht tevens zou aantasten.
2.4. Tot slot betogen [appellanten] dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college ten onrechte bouwvergunning heeft verleend, omdat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Zij voeren hiertoe aan dat de dakopbouw niet past in het straatbeeld van de [locatie], nu de bestaande bebouwing voornamelijk bestaat uit bebouwing van maximaal twee bouwlagen.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 mei 2009 in zaak nr.
200804977/1), mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders, indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
Aan het besluit van 19 januari 2009 heeft het college het positieve welstandsadvies van de Welstand- en Monumentencommissie van 9 januari 2008 ten grondslag gelegd. Hierin is overwogen dat de dakopbouw in opzet en architectonische vormgeving is ontworpen volgens het stappenplan voor extra bouwlagen. De welstandscommissie acht de dakopbouw in massa, verschijningsvorm, detaillering en materialisering passend bij de architectuur van de woning. Niet is gebleken dat dit advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat het college dit niet aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Nu geen advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie is overgelegd en sprake is van een gemotiveerd welstandsadvies, heeft de voorzieningenrechter met juistheid overwogen dat het college aan het welstandsadvies doorslaggevende betekenis mocht toekennen en dit aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. De stelling van [appellanten] dat de dakopbouw niet past in het straatbeeld, omdat dit voornamelijk bestaat uit bebouwing met twee bouwlagen, leidt niet tot een ander oordeel. Het college heeft ter zitting toegelicht dat uit het welstandsadvies blijkt dat is getoetst aan het stappenplan van de welstandsnota voor extra bouwlagen en dat zulks inhoudt dat de welstandscommissie ook heeft beoordeeld of het bouwplan passend is in de omgeving.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2010