ECLI:NL:RVS:2010:BL0717

Raad van State

Datum uitspraak
27 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200903991/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van huursubsidie door de minister van Volkshuisvesting

In deze zaak heeft de Raad van State op 27 januari 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van huursubsidie door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De minister had bij besluiten van 26 oktober en 1 november 2006 de aan de appellante toegekende huursubsidie over de periode van 1 juli 2001 tot 1 januari 2006 herzien en op nihil vastgesteld, alsmede de onverschuldigd betaalde huursubsidie teruggevorderd. De appellante had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door de minister ongegrond verklaard. De rechtbank Groningen bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 1 april 2009, waarop de appellante hoger beroep instelde.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de appellante huursubsidie heeft ontvangen voor meerdere adressen in Groningen, maar dat zij verzuimd heeft om de minister te informeren over de medebewoner die vanaf 1 juli 1999 bij haar woonde. Dit verzuim was in strijd met de vereisten van de Huursubsidiewet, die stipuleert dat de huurder en medebewoners verplicht zijn om alle relevante informatie te verstrekken. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de minister de herziening en terugvordering op goede gronden had gebaseerd.

De appellante voerde aan dat de minister niet een ander standpunt kon innemen dan het college van burgemeester en wethouders van Groningen, dat had geconcludeerd dat de medebewoner in een bepaalde periode niet op hetzelfde adres verbleef. De Raad van State wees deze stelling van de hand, omdat de beoordeling van het recht op bijstand en het recht op huursubsidie onder verschillende wettelijke regelingen valt. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200903991/1/H2.
Datum uitspraak: 27 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 1 april 2009 in zaak
nr. 08/1022 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 26 oktober 2006 en bij besluit van 1 november 2006 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans: de minister voor Wonen, Wijken en Integratie) (hierna: de minister) de aan [appellante] toegekende huursubsidie over de periode van 1 juli 2001 tot 1 januari 2006 herzien en op nihil vastgesteld alsmede de onverschuldigd betaalde huursubsidie teruggevorderd.
Bij besluit van 30 september 2008 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 april 2009, verzonden op 21 april 2009, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juni 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 29 juni 2009.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 8 januari 2010.
2. Overwegingen
2.1. Bij de wet van 23 juni 2005 tot wijziging van een aantal wetten in verband met de invoering van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen) is de Huursubsidiewet gewijzigd, zijn onder meer de artikelen 33 en 36 van de Huursubsidiewet (hierna: de Hsw) vervallen en zijn de artikelen 1 en 9 van de Hsw gewijzigd. De Aanpassingswet is per 1 september 2005 in werking getreden en geldt voor subsidietijdvakken die zijn aangevangen op of na 1 januari 2006. Aangezien de subsidietijdvakken waarop de in bezwaar gehandhaafde besluiten van 26 oktober 2006 en van 1 november 2006 betrekking hebben, vóór 1 januari 2006 zijn aangevangen, zijn de oude bepalingen in dit geval van toepassing.
2.2. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder h, van de Hsw wordt onder medebewoner verstaan de persoon die zijn hoofdverblijf heeft op hetzelfde adres als de huurder, en die geen onderhuurder is noch tot het huishouden van de onderhuurder behoort.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, wordt huursubsidie slechts toegekend als de huurder, alsmede degenen die op de peildatum medebewoner of onderhuurder van de woning zijn, zich uiterlijk vijf dagen na de peildatum op het adres van die woning hebben doen inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, zijn de huurder en de medebewoners verplicht uit eigen beweging aan de minister onmiddellijk alle inlichtingen te verstrekken waarover zij redelijkerwijs kunnen beschikken, en die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de vaststelling van het recht op en de hoogte van de huursubsidie.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, voor zover thans van belang, kan de minister de toekenning herzien als huursubsidie is toegekend in afwijking van deze wet of de daarop berustende bepalingen.
Ingevolge het derde lid kan, als het eerste lid toepassing vindt, de ten onrechte of te veel betaalde huursubsidie van de huurder worden teruggevorderd of worden verrekend met aanspraken op huursubsidie van de huurder. De minister stelt de hoogte van het terug te vorderen of te verrekenen bedrag en de wijze van terugvordering of verrekening vast.
2.3. [appellante] heeft over de voormelde tijdvakken huursubsidie ontvangen voor de subsidieadressen [5 adressen] in Groningen.
De minister heeft aan zijn in bezwaar gehandhaafde besluiten ten grondslag gelegd dat [appellante] heeft verzuimd aan de minister mede te delen dat wijlen [medebewoner] was vanaf 1 juli 1999 zodat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 9, eerste lid, en artikel 33, eerste lid, van de Hsw. De herziening en de terugvordering zijn gebaseerd op het gezamenlijke inkomen van [appellante] en [medebewoner].
2.4. Anders dan [appellante] betoogt, heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat op grond van de gegevens van het onderzoek van de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, is gebleken dat [appellante] vanaf 1 juli 1999 heeft samengewoond met [medebewoner] en dat in de periode in geding sprake is geweest van medebewoning in de zin van de Hsw. [appellante] heeft haar stelling dat [medebewoner] ook elders verbleef, niet met objectieve en verifieerbare gegevens en bescheiden gestaafd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de minister deze stelling van [appellante] terecht als een onvoldoende weerlegging van de onderzoeksgegevens heeft aangemerkt.
2.5. [appellante] kan evenmin worden gevolgd in haar betoog, dat de rechtbank heeft miskend dat de minister niet een ander standpunt kan innemen dan het college van burgemeester en wethouders van Groningen, dat met betrekking tot haar recht op bijstand heeft geconcludeerd dat [medebewoner] van 1 maart 2004 tot 1 december 2004 niet zijn hoofdverblijf had in dezelfde woning als [appellante]. Aangezien aan de beoordeling van het recht op bijstand en het recht op huursubsidie verschillende wettelijke regelingen, peildata en onderzoeken ten grondslag liggen, is de minister niet gehouden het college te volgen. De rechtbank heeft dan ook terecht en op goede gronden overwogen dat [appellante] aan de bijstandsuitkering niet het gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen dat de minister niet van zijn bevoegdheid tot herziening en terugvordering van huursubsidie gebruik zou maken.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2010
85-609.