ECLI:NL:RVS:2010:BL0715

Raad van State

Datum uitspraak
27 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200903838/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing huursubsidie aanvraag door de minister van Volkshuisvesting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor huursubsidie door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De aanvraag van de appellante betrof de tijdvakken van 1 februari 2004 tot 1 juli 2004 en van 1 juli 2004 tot 1 juli 2005. De minister heeft op 17 juni 2008 de aanvraag afgewezen, waarna de appellante bezwaar heeft gemaakt. Dit bezwaar werd op 20 augustus 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank Breda heeft op 15 april 2009 het beroep van de appellante tegen deze afwijzing eveneens ongegrond verklaard. De appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij aanvoert dat er sprake is van nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden die de afwijzing zouden moeten herzien.

De Raad van State heeft de zaak op 8 januari 2010 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt dat de aanvraag om huursubsidie betrekking heeft op dezelfde tijdvakken als het eerdere besluit van 20 februari 2007, waarin de minister ook al een afwijzing had gedaan. De appellante heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die een hernieuwde toetsing rechtvaardigen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de door de appellante aangevoerde feiten en omstandigheden reeds bekend waren ten tijde van het eerdere besluit. De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

De beslissing van de Raad van State is genomen in naam der Koningin, waarbij de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200903838/1/H2.
Datum uitspraak: 27 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 15 april 2009 in zaak
nr. 08/4211 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 2008 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans: de minister van Wonen, Wijken en Integratie; hierna: de minister) de aanvraag van [appellante] om huursubsidie over de tijdvakken 1 februari 2004 tot 1 juli 2004 onderscheidenlijk 1 juli 2004 tot 1 juli 2005 afgewezen.
Bij besluit van 20 augustus 2008 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 april 2009, verzonden op 22 april 2009, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 mei 2009, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 8 januari 2010.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 20 februari 2007 heeft de minister het bezwaar van [appellante] tegen twee afzonderlijke besluiten van 7 juni 2005 tot herziening van het recht op huursubsidie over de tijdvakken 1 juli 2003 tot 1 juli 2004 onderscheidenlijk 1 juli 2004 tot 1 juli 2005 en de terugvordering van de te veel betaalde huursubsidie ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij uitspraak van 6 mei 2008 het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. De Afdeling heeft deze uitspraak bevestigd bij uitspraak van 18 februari 2009 in zaak nr.
200804125/1. In die procedure had [appellante] de minister eveneens gevraagd om huursubsidie over de tijdvakken 1 februari 2004 tot 1 juli 2004 onderscheidenlijk 1 juli 2004 tot 1 juli 2005 voor de woning aan de [locatie 1].
De minister heeft aan de in bezwaar gehandhaafde afwijzing ten grondslag gelegd dat niet is gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden die aanleiding geven anders te besluiten dan hij heeft gedaan in het besluit op bezwaar van 20 februari 2007.
2.2. [appellante] voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden nu haar aanvraag betrekking heeft op de woning aan de [locatie 1] in Tilburg terwijl het besluit op bezwaar van 20 februari 2007 betrekking heeft op de woning aan de [locatie 2] in Tilburg.
2.2.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr.
200706839/1) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten, genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr.
200406320/1). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
2.2.2. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.2.3. De aanvraag om huursubsidie heeft betrekking op dezelfde tijdvakken als het besluit op bezwaar van 20 februari 2007. De door [appellante] genoemde feiten en omstandigheden waren reeds bekend ten tijde van dit besluit. Aangezien in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ook overigens geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden zijn gelegen en zich evenmin een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, was er geen plaats voor rechterlijke toetsing van het besluit van 20 augustus 2008. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2010
85-609.