ECLI:NL:RVS:2010:BL0711

Raad van State

Datum uitspraak
27 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200902463/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • R.F.J. Bindels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand in strafzaak hoger beroep

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een toevoeging in het kader van de Wet op de rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand 's-Gravenhage. De aanvraag werd gedaan door [appellante] met betrekking tot een strafzaak in hoger beroep. De Raad voor Rechtsbijstand heeft op 26 augustus 2008 de aanvraag afgewezen, omdat [appellante] niet de benodigde gegevens had verstrekt die relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Dit besluit werd door de Raad gehandhaafd bij een tweede besluit op 28 november 2008, waarop [appellante] in beroep ging bij de rechtbank 's-Gravenhage. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond op 2 maart 2009, waarna [appellante] hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 27 januari 2010 geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de Raad voor Rechtsbijstand de aanvraag van [appellante] correct heeft beoordeeld aan de hand van artikel 12, tweede lid, onder c, van de Wet op de rechtsbijstand. Dit artikel bepaalt dat rechtsbijstand niet wordt verleend indien de aanvraag betrekking heeft op een strafzaak en het aannemelijk is dat een lage boete zal worden opgelegd. De Raad van State concludeert dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat de Raad de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat [appellante] niet de gevraagde gegevens heeft verstrekt die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling, en de beslissing wordt uitgesproken in naam der Koningin.

Uitspraak

200902463/1/H2.
Datum uitspraak: 27 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 maart 2009 in zaak nr. 09/337 in het geding tussen:
appellante
en
de raad voor rechtsbijstand 's-Gravenhage.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 augustus 2008 heeft de raad voor rechtsbijstand
's-Gravenhage (hierna: de raad) een aanvraag van [appellante] om een toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand met betrekking tot een strafzaak in hoger beroep, afgewezen.
Bij besluit van 28 november 2008 heeft de raad het door [appellante]p daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 maart 2009, verzonden op 4 maart 2009, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 april 2009, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak op 18 november 2009 gevoegd met de zaak nr.
200902461/1ter zitting aan de orde gesteld.
Na zitting is de zaak gesplitst van de zaak nr.
200902461/1.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, onder c, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien de daartoe strekkende aanvraag betrekking heeft op een strafzaak en het op grond van de overtreden norm aannemelijk is dat een in verhouding tot het inkomen lage boete zal worden opgelegd.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: Brt) wordt voor rechtsbijstand in strafzaken, behalve tijdens het spreekuur, geen rechtsbijstand verleend indien de zaak dient bij de kantonrechter.
Ingevolge het tweede lid kan in afwijking van het eerste lid een toevoeging worden verleend, indien zwaarwegende belangen van de rechtzoekende dit rechtvaardigen of de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval dat vereist.
2.2. De toevoegingsaanvraag van [appellante] heeft betrekking op het hoger beroep van de strafzaak die in de zaak nr. 200902461/1 aan de orde is. De raad heeft de toevoegingsaanvraag bij besluit van 26 augustus 2008 afgewezen en deze afwijzing gehandhaafd bij besluit van 28 november 2008 omdat [appellante], ondanks dat zij daartoe twee maal in de gelegenheid is gesteld, niet het vonnis van de strafzaak in eerste aanleg noch anderszins nadere gegevens heeft verstrekt die in het kader van artikel 12, tweede lid, onder c, van de Wrb, van belang zijn.
2.3. [appellante] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank heeft miskend dat niet alleen artikel 12, tweede lid, onder c, van de Wrb maar ook artikel 5, tweede lid, van het Brt tot het toetsingskader behoort. Volgens [appellante] kan niet worden staande gehouden dat voor een strafzaak bij de kantonrechter in eerste aanleg wel een toevoeging kan worden verstrekt en voor een strafzaak in hoger beroep niet.
2.4. Het betoog faalt. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat de raad de aanvraag van [appellante] terecht heeft getoetst aan artikel 12, tweede lid, onder c, van de Wrb en dat artikel 5, tweede lid, van het Brt hier toepassing mist. Nu voorts de overwegingen van de rechtbank dat de geldboete ten hoogste € 370,00 kan bedragen, dat [appellante] niet de gevraagde gegevens heeft verstrekt die ingevolge artikel 12, tweede lid, onder c, van de Wrb van belang zijn en dat niet gesteld noch gebleken is dat op grond van de overtreden norm een in verhouding tot het inkomen onevenredige boete zou worden opgelegd, en dat er daarom geen aanleiding is een uitzondering te maken op de hoofdregel van artikel 12, tweede lid, onder c, van de Wrb, niet zijn bestreden, is het hoger beroep ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2010
85-615.