200902461/1/H2.
Datum uitspraak: 27 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 maart 2009 in zaak nr. 08/5697 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand 's-Gravenhage.
Bij besluit van 11 april 2008 heeft de raad voor rechtsbijstand 's-Gravenhage (hierna: de raad) een aanvraag van [appellante] om een toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand met betrekking tot een strafzaak bij de kantonrechter, afgewezen.
Bij besluit van 14 juli 2008 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 maart 2009, verzonden op 4 maart 2009, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 april 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 28 juli 2009.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak op 18 november 2009 ter zitting gevoegd met de zaak nr.
200902463/1aan de orde gesteld.
Na de zitting is de zaak gesplitst van de zaak nr.
200902463/1.
2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, onder c, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van de raad eenvoudig afgehandeld kan worden.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: Brt) wordt voor rechtsbijstand in strafzaken, behalve tijdens het spreekuur, geen rechtsbijstand verleend indien de zaak dient bij de kantonrechter.
Ingevolge het tweede lid kan in afwijking van het eerste lid een toevoeging worden verleend, indien zwaarwegende belangen van de rechtzoekende dit rechtvaardigen of de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval dat vereist.
2.2. De raad heeft, met een verwijzing naar de artikelen 28, eerste lid, onder c, van de Wrb en artikel 5 van het Brt, de aanvraag van [appellante] om een toevoeging afgewezen en die afwijzing bij het besluit van 14 juli 2008 gehandhaafd omdat de aanvraag betrekking heeft op een overtreding van een gemeentelijk plakverbod, een strafzaak die in eerste aanleg bij de kantonrechter dient, en niet aannemelijk is geworden dat zwaarwegende belangen van de rechtzoekende of bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid de toevoeging rechtvaardigen. De rechtbank heeft overwogen dat de raad zich terecht op dit standpunt heeft kunnen stellen.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat uit de overgelegde gegevens van de strafzaak niet blijkt van bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid, of van een zwaarwegend belang van [appellante]. Zij voert aan dat de jurisprudentie over het plakverbod niet eenduidig is en de procedurele bijstand van een advocaat voor een effectief beroep op de onverbindendheid van het gemeentelijk plakverbod onmisbaar is.
2.3.1. De beoordeling van de vraag of het gemeentelijk plakverbod stand kan houden in een strafzaak waarop deze aanvraag ziet, geschiedt met inachtneming van de plaatselijke omstandigheden van het geval. Uit de pleitnota van de advocaat van [appellante] voor haar strafzaak in eerste aanleg volgt dat, naast een verwijzing naar de geldende jurisprudentie met betrekking tot het plakverbod, in essentie is betoogd dat de vrije plakplaatsen in Den Haag ontoereikend zijn om uitdrukking te geven aan de vrije meningsuiting omdat deze plaatsen slecht gesitueerd en weinig zichtbaar zijn. Dit is een eenvoudig, feitelijk betoog dat geen toevoeging rechtvaardigt. Ook overigens is niet gebleken van bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van deze strafzaak of van een zwaarwegend belang van [appellante] waarvoor een toevoeging gerechtvaardigd is. Het betoog faalt.
2.4. In het licht van de bewoordingen van het tweede lid van artikel 5 van het Brt kan in de stelling van [appellante] dat het oordeel van de rechtbank dat het maatschappelijk belang geen grond is om af te wijken van artikel 5, eerste lid, van het Brt, onjuist is, geen aanleiding worden gevonden voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2010