ECLI:NL:RVS:2010:BL0300

Raad van State

Datum uitspraak
14 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200908679/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Troostwijk
  • H. Vonk
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening vreemdeling in asielprocedure

In deze zaak heeft de Raad van State op 14 januari 2010 uitspraak gedaan op een verzoek van A. Dorj, een vreemdeling, om het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage. De vreemdeling had een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, welke door de staatssecretaris van Justitie op 19 november 2008 was afgewezen. De rechtbank had op 20 oktober 2009 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard.

De vreemdeling verzocht de voorzitter van de Raad van State om te voorkomen dat zij zou worden uitgezet gedurende de behandeling van het hoger beroep. De voorzitter oordeelde dat er geen grond was om aan te nemen dat de eerdere uitspraak in hoger beroep zou worden vernietigd. Ondanks de aankondiging dat de vreemdeling op korte termijn zou worden uitgezet, zag de voorzitter geen aanleiding om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter concludeerde dat de vreemdeling, die gescheiden was van haar echtgenoot, niet gelijktijdig met hem kon worden uitgezet, aangezien de echtgenoot niet traceerbaar was. De voorzitter oordeelde dat de staatssecretaris niet in strijd handelde met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden door de vreemdeling niet gelijktijdig met haar echtgenoot uit te zetten. Het verzoek van de vreemdeling werd dan ook afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200908679/2/V3.
Datum uitspraak: 14 januari 2010
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van A. Dorj om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van onder meer:
[vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 20 oktober 2009 in zaken nrs. 08/44164 en 09/1294 in het geding tussen:
[vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 november 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van [vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 20 oktober 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 12 november 2009, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 12 januari 2010, de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek is er op gericht te voorkomen dat de vreemdeling wordt uitgezet gedurende de behandeling van het ingestelde hoger beroep.
Er is thans geen grond om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep zal worden vernietigd. Hoewel aan de vreemdeling is aangekondigd dat zij op zeer korte termijn zal worden uitgezet, ziet de voorzitter onder deze omstandigheden geen aanleiding om een voorziening, als verzocht, te treffen.
Dat de vreemdeling gescheiden van haar echtgenoot, die gelijktijdig met haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd, zal worden uitgezet geeft evenmin aanleiding de voorziening, als verzocht, te treffen.
Gebleken is dat de echtgenoot van de vreemdeling niet traceerbaar is en, zodra bekend is waar hij verblijft, eveneens zal worden uitgezet. Onder die omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris gehouden is de vreemdeling gelijktijdig met haar echtgenoot uit te zetten en, door dat niet te doen, handelt in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.2. Het verzoek dient daarom als ongegrond te worden afgewezen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk
voorzitter
w.g. Vonk
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2010
345.
Verzonden: 14 januari 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser