200903192/1/H1.
Datum uitspraak: 20 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Kano- en Recreatiecentrum De Vinkenwaard B.V., gevestigd te Alblasserdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 maart 2009 in zaak nr. AWB 08/1972 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Alblasserdam.
Bij besluit van 4 oktober 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alblasserdam (hierna: het college) het verzoek van [verzoeker rechtbank] om handhavend op te treden tegen de zelfstandige horeca-activiteiten van Kano- & Recreatiecentrum De Vinkenwaard B.V. (hierna: het Kano- en Recreatiecentrum) op het perceel Vinkenpolderweg 40a te Alblasserdam (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 8 maart 2006 heeft het college het door [verzoeker rechtbank] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 januari 2007 heeft de rechtbank Dordrecht het door [verzoeker rechtbank] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 september 2007, in zaak nr. 200701360/1 (www.raadvanstate.nl), heeft de Afdeling het door [verzoeker rechtbank] daartegen ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank Dordrecht vernietigd, het beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 maart 2006 vernietigd en het college opgedragen binnen zes weken na verzending van de uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen en dat toe te zenden aan [verzoeker rechtbank] .
Bij besluit van 13 november 2007 heeft het college het door [verzoeker rechtbank] gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 maart 2009, verzonden op 20 maart 2009, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [verzoeker rechtbank] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 13 november 2007 vernietigd en bepaald dat het college binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het Kano- en Recreatiecentrum bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2009, hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 december 2009, waar het Kano- en Recreatiecentrum, vertegenwoordigd door haar directeur [directeur], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.C. Hol, gemachtigde, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [verzoeker rechtbank] , vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda, als partij gehoord.
2.1. Het perceel heeft ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied" de bestemming "Groenvoorzieningen".
Vaststaat dat een gebruik van het perceel ten behoeve van zelfstandige horeca-activiteiten ingevolge artikel 13 van de planvoorschriften is verboden en voorts dat in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is gebouwd in afwijking van een op 20 juni 1995 verleende bouwvergunning voor een kanoverhuurcentrum op het perceel zodat het college terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.2. Het Kano- en Recreatiecentrum betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat ten tijde van het besluit op bezwaar concreet zicht op legalisatie bestond gelet op het door de raad van de gemeente Alblasserdam (hierna: de gemeenteraad) op 26 september 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Landelijk Gebied Alblasserdam 2006". Volgens het Kano- en Recreatiecentrum heeft de rechtbank ten onrechte acht geslagen op de omstandigheid dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: gedeputeerde staten) bij besluit van 22 april 2008 goedkeuring heeft onthouden aan de in dat plan aan het perceel toegekende bestemming "Recreatie".
2.3. Dat betoog slaagt. Het besluit van gedeputeerde staten van 22 april 2008 dateert van na het besluit op bezwaar. De rechtbank heeft niet onderkend dat het college daarmee geen rekening heeft kunnen houden. Het hoger beroep is gegrond, de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van [verzoeker rechtbank] zelf afdoen.
2.4. De bestemming "Recreatie" in het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Alblasserdam 2006" laat ter plaatse een recreatiecentrum met horeca in categorie I toe. Onder zodanige horeca wordt in de planvoorschriften verstaan: een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd kunnen worden, waaronder worden begrepen: cafetaria/snackbar, fastfood- en broodjeszaken, lunchroom, konditorei, ijssalon/ijswinkel, koffie en/of tearoom, afhaalcentrum, eetwinkels, restaurant. De zelfstandige horeca-activiteiten van het Kano- en Recreatiecentrum zijn niet in strijd met deze bestemming. [verzoeker rechtbank] heeft niet aannemelijk gemaakt dat op het perceel in strijd met die bestemming feesten en partijen worden gehouden. Nu voorts vaststaat dat het in afwijking van voormelde bouwvergunning gerealiseerde kanoverhuurcentrum niet in strijd is met de bij de bestemming "Recreatie" behorende bebouwingsvoorschriften, heeft het college zich bij het besluit van 13 november 2007 terecht op het standpunt gesteld dat sprake was van concreet zicht op legalisatie. In het overleg, bedoeld in artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985, zijn van de zijde van gedeputeerde staten over de in het plan opgenomen planologische regeling voor het perceel, noch over de voorgestane legalisatie van de bestaande situatie kanttekeningen geplaatst. Er bestond voor het college op voorhand geen grond voor de verwachting dat zodanige legalisatie op planologische bezwaren zou afstuiten. Het advies van de bezwaarcommissie van 29 oktober 2007, waarnaar [verzoeker rechtbank] in dit verband heeft verwezen, gaat er ten onrechte van uit dat ook een door de gemeenteraad vastgesteld bestemmingsplan in beginsel onvoldoende is voor het aannemen van concreet zicht op legalisatie. Het college heeft in dat advies terecht geen aanleiding gezien voor het aannemen van bedoelde planologische bezwaren.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Bij besluit van 28 april 2009 heeft het college het bezwaar van [verzoeker rechtbank] wederom ongegrond verklaard. Ingevolge de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt dat besluit geacht eveneens onderwerp te zijn van het geding in hoger beroep. Uit het voorgaande volgt dat aan dit besluit, dat is genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, de grondslag is komen te ontvallen. Dat besluit dient evenzeer te worden vernietigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.8. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het door het Kano- en Recreatiecentrum voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State wordt terugbetaald.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 maart 2009 in zaak nr. AWB 08/1972;
III. verklaart het door [verzoeker rechtbank] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alblasserdam van 28 april 2009;
V. bepaalt dat de secretaris van de Raad van State aan het Kano- en Recreatiecentrum het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 447,00 (zegge: vierhonderdzevenenveertig euro) terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Willems
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2010