200900591/1/R3.
Datum uitspraak: 20 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Weert,
verweerder.
Bij besluit van 10 december 2008 heeft de raad van de gemeente Weert (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Weert-Noord, Graswinkel en 1e partiële herziening Bedrijventerreinen Oost en West" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 21 januari 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.C.M. van Berkel, advocaat te Sittard, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.J. Jans, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het plan voorziet in een geactualiseerde juridisch-planologische regeling voor het plangebied. Met het plan wordt beoogd zoveel mogelijk aan te sluiten op de actuele situatie in het betrokken gebied.
2.2. [appellant] betoogt dat in het plan ten onrechte niet is voorzien in de standplaats die hij met zijn woonwagen sedert 2004 inneemt nabij de [locatie].
[appellant] voert hiertoe aan dat de Kamer uit gedeputeerde staten van Limburg voor de behandeling van administratieve geschillen hem bij besluit van 10 maart 2004 ontheffing heeft verleend van het verbod om met een woonwagen standplaats in te nemen buiten een centrum. Hierbij is als plaats waarvoor de ontheffing geldt, de locatie aangewezen waarop zijn woonwagen staat, te weten nabij de [locatie] in [plaats], kadastraal bekend [gemeente], […], nr. […].
[appellant] betwist dat de geluidsbelasting vanwege het verkeer op de Helmondseweg te hoog is en dat de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) en de hierop gebaseerde regelgeving zich verzetten tegen het planologisch inpassen van de standplaats van zijn woonwagen.
2.3. De raad stelt zich op het standpunt dat de standplaats aan de [locatie] is aangelegd buiten een regulier woonwagenkamp op grond van artikel 10 van de Woonwagenwet, welke inmiddels is ingetrokken. Nu berekeningen hebben aangetoond dat de geluidsbelasting op voormelde standplaats als gevolg van verkeerslawaai vanwege de Helmondseweg 58 dB bedraagt en deze geluidsbelasting, gelet op het bepaalde in artikel 3.2, eerste lid, onder d, van het Besluit geluidhinder, hoger is dan maximaal is toegelaten, is het niet mogelijk om de standplaats aan de [locatie] planologisch in te passen.
2.4. Ingevolge artikel 76, eerste lid, van de Wgh worden bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, ter zake van de geluidsbelasting vanwege de weg waarlangs de zone ligt, van de gevel van de woningen, van andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen binnen die zone de waarden in acht genomen, die ingevolge artikel 82 en 100 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.
Indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is, geldt ingevolge artikel 76, derde lid, van deze wet het eerste lid niet met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn.
Ingevolge artikel 1 van de Wgh wordt een woonwagenstandplaats aangemerkt als een geluidsgevoelig terrein.
2.5. Bij besluit van 10 maart 2004 heeft de Kamer uit gedeputeerde staten van Limburg voor de behandeling van administratieve geschillen aan [appellant] ontheffing verleend van het verbod in artikel 10, eerste lid, van de destijds van kracht zijnde Woonwagenwet om een standplaats te hebben buiten een woonwagencentrum. Tevens is hierbij als plaats waarvoor ontheffing geldt, de locatie aangewezen die [appellant] sedertdien met zijn woonwagen inneemt. In dit besluit is geen termijn opgenomen waarvoor de ontheffing geldt. In het besluit is voorts aangegeven dat uit bij de gemeente Weert ingewonnen informatie is gebleken dat tegen aanwijzing van bedoelde locatie als woonwagenstandplaats geen zwaarwegende planologische bezwaren bestaan.
2.6. Nu de Helmondseweg ten tijde van de vaststelling van het plan reeds aanwezig was, is naar het oordeel van de Afdeling in het onderhavige geval de uitzondering van artikel 76, derde lid, van de Wgh van toepassing en staat de Wgh niet in de weg aan een bestemming van de woonwagenstandplaats als zodanig ter plaatse van de locatie die [appellant] overeenkomstig de aan hem verleende ontheffing feitelijk sinds 2004 inneemt.
2.7. In dit geding is verder van belang het overgangsrecht van de Wet van 1 juli 1998 tot wijziging van de Huisvestingswet, de Woningwet en enige andere wetten in verband met de integratie van de woonwagen- en woonschepenregelgeving (Stb. 1998, 459), waarbij onder meer de Woonwagenwet is ingetrokken. In artikel IX, zevende lid, van deze wet, voor zover hier van belang, is bepaald dat op een standplaats waarvoor ontheffing is verleend op grond van artikel 10 van de Woonwagenwet en waarin geen termijn is genoemd, de daarop betrekking hebbende voorschriften van de Woonwagenwet van toepassing blijven tot het tijdstip waarop de standplaats in een bestemmingsplan is opgenomen. Gelet hierop en in aanmerking genomen hetgeen in de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 1996-1997, 25 333, nr. 3, blz. 3 en 12) hieromtrent is aangegeven, dient de gemeenteraad de standplaats waarop de ontheffing ziet, op te nemen in een bestemmingsplan dat op de standplaats betrekking heeft. De raad heeft deze verplichting en het door [appellant] aan genoemde overgangsbepaling te ontlenen recht op planologische inpassing van de onderhavige standplaats bij de vaststelling van het plan niet onderkend. Ook afgezien van het voorgaande kan de door de raad aangevoerde omstandigheid, dat er in dit geval mogelijk een alternatieve locatie aanwezig is, niet tot een ander oordeel leiden omdat dit alternatief afhankelijk is van toekomstige ontwikkelingen en deze mogelijkheid derhalve geenszins is gewaarborgd.
2.8. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het ziet op het desbetreffende plandeel, in strijd is met artikel IX, zevende lid, van de Wet van 1 juli 1998 tot wijziging van de Huisvestingswet, de Woningwet en enige andere wetten in verband met de integratie van de woonwagen- en woonschepenregelgeving. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd. De overige in beroep aangevoerde gronden behoeven geen bespreking meer.
2.9. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Weert van 10 december 2008, voor zover betrekking hebbend op het plandeel dat nader is aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Weert tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 685,89 (zegge: zeshonderdvijfentachtig euro en negenentachtig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 19.23.23.091) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Weert aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kooijman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2010