200904671/1/H2.
Datum uitspraak: 20 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 20 mei 2009 in zaak nr. 08/1676 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden.
Bij besluit van 16 oktober 2007 heeft de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden (hierna: de raad) de aanvraag van [appellante] om een toevoeging afgewezen.
Bij besluit van 19 september 2008 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 mei 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen gerichte beroep van [appellante] ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juni 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 24 juli 2009.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2010, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, werkzaam bij de raad, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.
Ingevolge artikel 32 geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
2.2. Op 13 april 2007 heeft de raad een toevoeging verstrekt aan [appellante] voor rechtsbijstand voor het voeren van een procedure tot ontkenning vaderschap. Vervolgens heeft [appellante] op 4 oktober 2007 een aanvraag om een toevoeging ingediend voor rechtsbijstand ter zake van het onderzoeken van de gevolgen van de ontkenning vaderschap voor haar nationaliteit. De raad heeft aan de afwijzing van die aanvraag ten grondslag gelegd dat de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan aanspraak kan worden gemaakt op rechtsbijstand op grond van de eerder verstrekte toevoeging van 13 april 2007. De raad stelt zich op het standpunt dat de nationaliteitskwestie niet op zichzelf staat, maar dient te worden onderzocht in verband met de procedure tot ontkenning vaderschap. Voorts is, aldus de raad, niet gebleken dat met betrekking tot dit rechtsbelang meer procedures zijn gevoerd.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het onderzoek naar de gevolgen voor haar nationaliteit een rechtsbelang betreft dat valt onder het bereik van de eerder verstrekte toevoeging. De nationaliteitskwestie is volgens haar van belang voor de vraag, of de ontkenningsprocedure dient te worden voortgezet. De discussie over de vraag of haar Nederlandse nationaliteit wordt ingetrokken is niet in de ontkenningsprocedure gevoerd en speelt daarin geen rol. Volgens [appellante] is ook gezien de andere wederpartij in de nationaliteitskwestie, te weten de minister van Justitie, sprake van twee aparte rechtsbelangen die beide voor een toevoeging in aanmerking komen.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 15 oktober 1999 in zaken met nrs. H01.99.0159 tot en met H01.99.0163 (AB 2000, 2) volgt uit de artikelen 28, eerste lid, aanhef en onder b en 32 van de Wrb, in onderlinge samenhang gelezen, dat, indien sprake is van verschillende rechtsbelangen ter zake waarvan rechtsbijstand wordt gevraagd, in beginsel meer toevoegingen moeten worden verstrekt. Als sprake is van één rechtsbelang kan met één toevoeging worden volstaan, tenzij sprake is van verschillende procedures dan wel van één procedure waarin sprake is van meer dan één instantie als bedoeld in artikel 32 van de Wrb.
2.3.2. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat het onderzoek naar de nationaliteitskwestie een rechtsbelang betreft dat valt onder het bereik van de eerder bij besluit van 13 april 2007 verstrekte toevoeging. [appellante] heeft in haar aanvraag om een toevoeging vermeld dat de rechter in de ontkenningsprocedure haar heeft geadviseerd eerst te onderzoeken wat de gevolgen van de ontkenning zijn voor haar nationaliteit alvorens te beslissen. Hieruit kan worden afgeleid dat de nationaliteitskwestie in de ontkenningsprocedure aan de orde is geweest en dat de werkzaamheden waarop deze aanvraag betrekking heeft daaruit voortvloeien. De voor de nationaliteitskwestie gevraagde toevoeging heeft betrekking op hetzelfde rechtsbelang als de ontkenningsprocedure waarvoor reeds een toevoeging is verleend. De verschillende partijstelling maakt dit niet anders. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2010