ECLI:NL:RVS:2010:BK9924

Raad van State

Datum uitspraak
20 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904292/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van werkzaamheden zonder aanlegvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Renkum

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin het beroep van de appellant ongegrond werd verklaard. De zaak betreft handhaving door het college van burgemeester en wethouders van Renkum, die op 13 december 2007 besloot om werkzaamheden stil te leggen die zonder de vereiste aanlegvergunning waren uitgevoerd op twee percelen achter de woning van de appellant. De appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 11 juni 2008. De rechtbank Arnhem bevestigde deze beslissing op 6 mei 2009, waarna de appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State op 15 juni 2009.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 11 december 2009, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat N.J. Ursum en het college werd vertegenwoordigd door ambtenaar J.A.T. van Loenen. De Raad overwoog dat de werkzaamheden, die bestonden uit het afgraven, ophogen en verharden van gronden, een aanlegvergunning vereisten. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, aangezien er geen vergunning was verleend ten tijde van het besluit op bezwaar.

De Raad van State concludeerde dat het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in dit geval zwaarder weegt dan de belangen van de appellant. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalde, omdat de situatie van de appellant niet gelijk te stellen was aan die van een buurman die ook zonder vergunning werkzaamheden had verricht. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200904292/1/H1.
Datum uitspraak: 20 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 mei 2009 in zaak nr. 08/3170 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Renkum.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Renkum (hierna: het college) de zonder aanlegvergunning verrichte werkzaamheden op twee percelen achter de woning aan de [locatie] te [plaats] (hierna: de percelen) stilgelegd.
Bij besluit van 11 juni 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 mei 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juni 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 10 juli 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2009, waar [appellant], bijgestaan door N.J. Ursum, en het college, vertegenwoordigd door J.A.T. van Loenen, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De werkzaamheden waartegen handhavend wordt opgetreden bestaan uit het afgraven, ophogen en verharden van gronden.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voor deze werkzaamheden een aanlegvergunning is vereist.
2.2.1. Zoals de Afdeling bij uitspraak van heden in zaak nr. 200904293/1 heeft overwogen is voor de werkzaamheden een aanlegvergunning vereist. Vast staat dat ten tijde van het besluit op bezwaar geen aanlegvergunning was verleend. Aangezien de werkzaamheden werden verricht zonder de daartoe vereiste vergunning, was het college bevoegd ter zake handhavend op te treden.
2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering gaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten aanzien van zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel ten onrechte heeft overwogen dat de situatie van de boomgaard van [buurtgenoot] aan de [locatie a] te [plaats] niet zodanig gelijk is aan zijn situatie dat op grond daarvan thans niet in redelijkheid gehandhaafd mocht worden.
2.4.1. Op het perceel van [buurtgenoot] zijn naar ter zitting is gebleken bomen gekapt, waarna het college voor de herplant daarvan een aanlegvergunning heeft verleend. Het college heeft ter zitting verklaard dat deze aanlegvergunning achteraf niet had mogen worden verleend. Ter zitting heeft het college verder verklaard dat tegen de overige aanlegwerkzaamheden op het perceel van [buurtgenoot] ook handhavend zal worden opgetreden teneinde de oorspronkelijke waarde van de gronden te herstellen. Gelet hierop faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel.
2.4.2. Nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van handhavend optreden had behoren af te zien, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college tot het toepassen van bestuursdwang mocht besluiten.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2010
163-619.