200904176/1/H3.
Datum uitspraak: 20 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 april 2009 in zaak nr. 08/4204 in het geding tussen:
de minister van Justitie.
Bij besluit van 13 juni 2008 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) geweigerd aan [appellant] een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) af te geven.
Bij besluit van 12 september 2008 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 april 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 juni 2009, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2009, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. drs. R.G.J. Wildemors, ambtenaar in dienst van het ministerie, is verschenen.
2.1. [appellant] heeft een VOG aangevraagd ten behoeve van het verkrijgen van een ondernemersvergunning bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat om als taxiondernemer werkzaam te zijn.
2.2. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De verklaring bevat geen andere mededelingen.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Bij het beoordelen van aanvragen om een VOG geeft de minister toepassing aan de Beleidsregels VOG NP-RP 2008 voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een VOG van natuurlijke personen en rechtspersonen (hierna: de beleidsregels), vastgesteld bij besluit van de minister van 1 april 2008 (Stcrt. 2008, 119).
Volgens paragraaf 3. van de beleidsregels wordt een VOG zonder meer afgegeven, indien de aanvrager in de voor het doel van de aanvraag relevante termijn (hierna: de terugkijktermijn) niet in de justitiële documentatie voorkomt. Worden binnen de terugkijktermijn justitiële gegevens aangetroffen, dan beoordeelt het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag alle voor de aanvraag relevante gegevens uit de justitiële documentatie in de twintig jaren voorafgaand aan de aanvraag.
Komt een aanvrager wel voor in de justitiële documentatie, dan wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
Volgens paragraaf 3.2. betreft het op artikel 35 van de Wjsg gebaseerde objectieve criterium de vraag of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie of het beoogde doel waarvoor de VOG is aangevraagd. Indien aan de hand van het objectieve criterium is vastgesteld dat het betreffende justitiële gegeven een risico voor de samenleving kan opleveren bij het vervullen van de betreffende functie, wordt de VOG in beginsel geweigerd.
Volgens paragraaf 3.3. kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat betrokkene heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium afgegeven. Volgens paragraaf 3.3.2. ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een afwijzing.
Om vast te stellen of de aangetroffen antecedenten een belemmering vormen voor de afgifte van een VOG, hanteert de minister een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen die zijn neergelegd in een bijlage bij de beleidsregels. Volgens het specifieke screeningsprofiel "taxibranche; taxiondernemer" stuurt een taxiondernemer vanuit zijn functie mensen, de voor hem werkzame taxichauffeur(s) en/of een organisatie, aan, beslist hij over offertes, het voeren van onderhandelingen en het afsluiten van contracten, verschaft hij, schaft hij aan en heeft hij het beheer over goederen en producten waaronder het wagenpark. Daarnaast gaat hij om met contante en girale waarden.
Bij het omgaan met gelden bestaat er het gevaar van diefstal of verduistering en het witwassen van gelden. Door bijvoorbeeld het slecht beheren van het wagenpark bestaat het in gevaar brengen van de veiligheid van personen en goederen. Ook bestaat het gevaar van vervalsing, onder andere van de ondernemingsvergunning. Doordat de ondernemer vanuit zijn functie mensen aanstuurt, bestaat het gevaar van machtsmisbruik, afpersing en afdreiging.
2.3. De minister heeft aan de in bezwaar gehandhaafde weigering ten grondslag gelegd dat in de justitiële documentatie een zaak ten aanzien van [appellant] staat geregistreerd wegens, primair, poging tot zware mishandeling, en subsidiair, mishandeling met als pleegperiode in de maand juni 2007 en mishandeling met als pleegdatum 21 juli 2007. Voorts is [appellant] op 8 oktober 2007 wegens mishandeling in hoger beroep onherroepelijk veroordeeld tot een geldboete van € 260,00 subsidiair 5 dagen hechtenis. Ten slotte is hij op 12 juli 2006 onherroepelijk veroordeeld wegens het onverzekerd rijden tot een geldboete van € 320,00 subsidiair 6 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Gezien het feit dat [appellant] met justitie in aanraking is gekomen wegens een aantal gevallen van mishandeling bestaat volgens de minister een risico voor de veiligheid en het welzijn van de personen met wie [appellant] tijdens zijn werkzaamheden in aanraking komt, onder wie zakelijke relaties en eventuele werknemers.
Voorts stelt de minister zich op het standpunt dat door de overtreding van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen een risico bestaat dat [appellant] 's bedrijfsvoering niet volgens de geldende wet- en regelgeving wordt gevoerd.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het risico voor de samenleving zodanig groot is dat het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van appellant bij afgifte van de gevraagde VOG. [appellant] voert aan dat het evenredigheidsbeginsel is geschonden. Hij betoogt dat de uitspraak van de rechtbank niet in stand kan blijven, omdat de hem tegengeworpen strafbare feiten relatief gering van aard zijn. Verder stelt [appellant] dat de nadelige gevolgen van het betreffende besluit onevenredig zijn in verhouding tot het met het besluit beoogde doel.
2.5. Dit betoog faalt. In aanmerking genomen dat [appellant] in de terugkijktermijn in aanraking is gekomen met justitie wegens geweldsdelicten en het bezit van een onverzekerd motorvoertuig, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de gevraagde VOG, gelet op het risico voor de samenleving, diende te worden geweigerd. De stelling van [appellant] dat de in de justitiële documentatie opgenomen feiten geen dermate ernstige misdrijven behelzen treft geen doel, omdat bezien moet worden of de gepleegde feiten op zichzelf, afgezien van de persoon van de aanvrager, nogmaals gepleegd, een behoorlijke uitoefening zouden verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat. De minister heeft in het bij de rechtbank bestreden besluit op goede gronden overwogen dat gezien de aard, het aantal en de recentheid van de aan [appellant] tegengeworpen strafbare feiten het risico voor de samenleving zodanig groot is dat het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van [appellant]. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de persoonlijke belangen van [appellant] niet zeer wezenlijk verschillen van de persoonlijke belangen van anderen aan wie een VOG is geweigerd. [appellant] heeft geen feiten aangevoerd waaruit zou moeten blijken dat zich in zijn specifieke situatie een bijzondere omstandigheid voordoet.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2010