ECLI:NL:RVS:2010:BK9899

Raad van State

Datum uitspraak
15 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000060/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing registratie aanduiding politieke partij door centraal stembureau

In deze zaak heeft de Vereniging Partij van de Islamitische Democraten (VPID) beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar verzoek om registratie van de aanduiding "Islamitische Democraten" door het centraal stembureau voor de gemeenteraadsverkiezingen van 's-Gravenhage. Het centraal stembureau heeft op 29 december 2009 besloten het verzoek af te wijzen, omdat de gewenste aanduiding in hoofdzaak overeenstemt met de reeds geregistreerde aanduiding "Islam Democraten". De VPID betoogde dat er geen verwarring te duchten viel, omdat de kiezers het onderscheid tussen beide partijen goed zouden kennen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 8 januari 2010 ter zitting behandeld, waarbij de VPID werd vertegenwoordigd door mr. Ü. Arslan en het centraal stembureau door R.J. van der Velde. De Kiesraad was ook aanwezig, vertegenwoordigd door mr. F. Arichi.

De Afdeling overwoog dat de registratie van een aanduiding moet worden geweigerd indien deze geheel of in hoofdzaak overeenstemt met een reeds geregistreerde aanduiding van een andere politieke groepering, wat in dit geval het geval was. De VPID had in haar verzoek niet expliciet de afkorting PID als onderdeel van de aanduiding opgenomen, waardoor het centraal stembureau terecht concludeerde dat er verwarring te duchten was. De Afdeling oordeelde dat de argumenten van de VPID niet konden leiden tot een gegrondverklaring van het beroep, en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 15 januari 2010.

Uitspraak

201000060/1/H2.
Datum uitspraak: 15 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de Vereniging Partij van de Islamitische Democraten, gevestigd te Den Haag,
appellante,
en
het centraal stembureau voor verkiezing van de leden van de gemeenteraad van de gemeente 's-Gravenhage,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 december 2009 heeft het centraal stembureau voor verkiezing van de leden van de gemeenteraad van de gemeente 's-Gravenhage (hierna: het centraal stembureau) een verzoek van de vereniging Vereniging Partij van de Islamitische Democraten (hierna: de VPID) om registratie van de aanduiding "Islamitische Democraten" afgewezen.
Tegen dit besluit heeft de VPID bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2010, beroep ingesteld.
De Kiesraad heeft op de voet van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht inlichtingen verschaft.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2010, waar de VPID, vertegenwoordigd door mr. Ü. Arslan, advocaat te Amsterdam, en [voorzitter] van de VPID, en het centraal stembureau, vertegenwoordigd door R.J. van der Velde, werkzaam bij de gemeente Den Haag, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de Kiesraad, vertegenwoordigd door mr. F. Arichi, werkzaam bij de Kiesraad, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel G 3, eerste lid, van de Kieswet kan een politieke groepering die een vereniging is met volledige rechtsbevoegdheid en waarvan de aanduiding niet reeds bij het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer, onderscheidenlijk provinciale staten, is geregistreerd aan het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van de gemeenteraad schriftelijk verzoeken de aanduiding waarmee zij voor die verkiezing op de kandidatenlijst wenst te worden vermeld, in te schrijven in een register dat door het centraal stembureau wordt bijgehouden. Verzoeken, ontvangen na de drieënveertigste dag voor de kandidaatstelling, blijven voor de daaropvolgende verkiezing buiten behandeling.
Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder b, beschikt het centraal stembureau slechts afwijzend op het verzoek, indien de aanduiding geheel of in hoofdzaak overeenstemt met een reeds op de voet van dit artikel of de artikelen G 1, onderscheidenlijk G 2, geregistreerde aanduiding van een andere politieke groepering, of met een aanduiding waarvoor reeds eerder op grond van dit artikel een registratieverzoek is ontvangen, en daardoor verwarring te duchten is.
2.2. De vereniging betoogt dat het centraal stembureau haar verzoek om registratie van de aanduiding "Islamitische Democraten" ten onrechte heeft afgewezen omdat die aanduiding in hoofdzaak overeenstemt met de reeds in het register als bedoeld in artikel G 3, eerste lid, van de Kieswet geregistreerde aanduiding "Islam Democraten". Daartoe voert zij onder meer aan dat tot de aanduiding ook de afkorting PID hoort.
2.2.1. Uit het verzoek blijkt dat de vereniging registratie heeft verzocht van de aanduiding: "Islamitische Democraten". Hoewel op het formulier waarop het verzoek is verwoord tevens kan worden aangegeven wat de afkorting van de partij is en de vereniging daarbij heeft opgegeven: PID, maakt die afkorting geen deel uit van de aanduiding waarvan registratie is verzocht. Dat de vereniging, naar ter zitting is betoogd, de bedoeling had ook de afkorting deel te laten uitmaken van de aanduiding, doet er niet aan af dat dit in het verzoek om registratie niet is gevraagd. Het centraal stembureau is er dan ook terecht van uitgegaan dat is gevraagd om registratie van de aanduiding "Islamitische Democraten".
2.2.2. Het centraal stembureau heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat de gewenste aanduiding "Islamitische Democraten" in hoofdzaak overeenstemt met de reeds geregistreerde aanduiding "Islam Democraten" en dat daardoor verwarring is te duchten. Hoewel een politieke groepering niet door middel van de enkele registratie van een aanduiding waarmee zij op de kandidatenlijst wenst te worden vermeld, het alleenrecht kan opeisen op registratie van algemene begrippen als 'islam' of 'islamitische' en 'democraten', laat dit onverlet dat het verzoek tot registratie van een aanduiding moet worden geweigerd indien de aanduiding geheel of in hoofdzaak overeenstemt met een reeds geregistreerde aanduiding van een andere politieke groepering en daardoor verwarring te duchten is. Het centraal stembureau heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat "Islamitische Democraten" zich onvoldoende onderscheidt van "Islam Democraten".
De stelling van de VPID dat de groep kiezers die op de "Islam Democraten" dan wel haar eigen partij wil stemmen het onderscheid tussen beide partijen goed kent en dat derhalve geen verwarring te duchten is, kan niet leiden tot een ander oordeel. De vraag of verwarring is te duchten moet naar objectieve maatstaven worden beantwoord. Het antwoord op die vraag kan niet afhankelijk worden gesteld van een inschatting van de bekendheid die beide partijen bij een specifieke groep kiezers genieten.
2.2.3. Hetgeen overigens door de VPID naar voren is gebracht kan, gelet op het beoordelingskader van de Kieswet en de daarin opgenomen termijnen, niet leiden tot gegrondbevinding van het beroep.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2010
362.