200903938/1/H2.
Datum uitspraak: 20 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 april 2009 in zaak nr. 08/534 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch.
Bij besluit van 6 november 2007 heeft de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch (hierna: de raad) de aanvraag om peiljaarverlegging van [appellant] afgewezen.
Bij besluit van 4 februari 2008 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 28 april 2009, proces-verbaal verzonden op 4 mei 2009, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 mei 2009, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2009, waar [appellant], in persoon, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 34c, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) neemt de raad, indien in het jaar waarin de aanvraag om een toevoeging is gedaan sprake is van een terugval in het inkomen of vermogen, op aanvraag van de rechtzoekende een besluit dat is gebaseerd op het door de raad geschatte inkomen of vermogen in het jaar waarin de aanvraag om een toevoeging is gedaan.
Ingevolge het derde lid, wordt de aanvraag bij de raad ingediend binnen zes weken na de bekendmaking van het besluit waarin is beslist op de aanvraag om een toevoeging.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zijn aanvraag om peiljaarverlegging ten onrechte om reden dat hij dat te laat had ingediend, is afgewezen. Hij voert hiertoe aan dat op het formulier niet stond vermeld dat de aanvraag binnen zes weken na de bekendmaking van het besluit op de aanvraag om een toevoeging moest worden ingediend en dat hem dat ook door niemand is verteld.
2.3. Dit betoog faalt. [appellant] heeft niet binnen zes weken na de bekendmaking van het besluit op de aanvraag om een toevoeging, een aanvraag om peiljaarverlegging ingediend. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 34c van de Wrb blijkt dat de wetgever met het stellen van een termijn van zes weken waarbinnen de aanvraag om peiljaarverlegging moet worden ingediend, heeft aangesloten bij de termijn van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift (Kamerstukken II 2003/2004, 29 685, nr. 3, blz.18). Nu het bij de termijn van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht om een termijn van openbare orde gaat met een fataal karakter, heeft derhalve hetzelfde te gelden voor de termijn in artikel 34c, derde lid, van de Wrb. De rechtbank heeft dan ook terecht en op goede gronden overwogen dat aangezien de Wrb geen ruimte laat om verschoonbaarheid van de in artikel 34c, derde lid te kunnen aannemen, de in dat artikellid gestelde termijn dwingend is en dat de omstandigheid dat [appellant] niet wist van de indieningstermijn, voor zijn risico dient te blijven. Voor zover [appellant] heeft betoogd, dat zijn advocaat aan de overschrijding schuld heeft, heeft eveneens te gelden dat miscommunicatie tussen hem en zijn rechtshulpverlener in deze procedure voor zijn risico komt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2010