ECLI:NL:RVS:2010:BK9875

Raad van State

Datum uitspraak
20 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200902151/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bouwvergunningen voor tuinbouwkas en bedrijfshal in Zundert

In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 24 maart 2009, waarin het college van burgemeester en wethouders van Zundert werd opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met betrekking tot de aanvragen om bouwvergunningen. De aanvragen betroffen het vergroten van een tuinbouwkas en het oprichten van een kassenbouwcomplex op verschillende percelen in Zundert. De rechtbank had geoordeeld dat de aanvragen om bouwvergunningen van rechtswege waren verleend, omdat het college niet tijdig had beslist. Het college en de appellanten voerden aan dat de aanvragen in strijd waren met het bestemmingsplan en dat de aanhouding van de beslissing nog steeds van toepassing was.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de bouwvergunningen van rechtswege waren verleend. De Raad stelde vast dat de bouwaanvragen in strijd waren met het bestemmingsplan, omdat de maximaal toegestane goothoogte was overschreden. Hierdoor was het college niet bevoegd om de aanvragen aan te houden. De hoger beroepen van het college en de appellanten werden gegrond verklaard, maar de aangevallen uitspraak werd bevestigd, met verbetering van de gronden. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de appellanten en het griffierecht werd terugbetaald.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig te beslissen op aanvragen om bouwvergunningen en de gevolgen van het niet naleven van de wettelijke termijnen. Tevens wordt duidelijk dat de rechtsgevolgen van een aanvraag om bouwvergunning afhankelijk zijn van de naleving van het bestemmingsplan.

Uitspraak

200902151/1/H1.
Datum uitspraak: 20 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Zundert,
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 24 maart 2009 in zaken nrs. 09/447, 09/448, 09/449, 09/450, 09/451, 09/452 en 09/2 in het geding tussen:
[wederpartijen] wonend onderscheidenlijk gevestigd te [woonplaats]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zundert.
1. Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 29 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zundert (hierna: het college) de aanvragen om bouwvergunningen van [wederpartijen] (hierna tezamen in enkelvoud: [wederpartij]) voor het vergroten van een tuinbouwkas op het perceel [locatie 1] te [plaats], voor het oprichten van een kassenbouwcomplex op het perceel [locatie 2] te [plaats] en om bouwvergunning eerste fase voor het vergroten van een bedrijfshal op het perceel [locatie 1] te [plaats], aangehouden.
Bij besluit van 22 december 2008 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 maart 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 december 2008 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 maart 2009, [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 april 2009, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 april 2009, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Het college, [appellanten sub 2], [appellant sub 3] en [wederpartij] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2009, waar het college, vertegenwoordigd N.P. Schmitt, ambtenaar in dienst van de gemeente, bijgestaan door mr. W.J. Bosma, advocaat te Breda, en [appellanten sub 2] en [appellant sub 3], beiden bijgestaan door mr. W. Krijger, zijn verschenen. Voorts is [wederpartij], bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het besluit op bezwaar van 22 december 2008 vernietigd omdat voor het college vanaf 24 april 2008 geen grond meer bestond de beslissing omtrent de aanvragen om bouwvergunning aan te houden en ten gevolge daarvan, nu die aanvragen niet in strijd zijn met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Rijsbergen" (hierna: het bestemmingsplan), daarvoor van rechtswege bouwvergunningen zijn verleend.
2.2. [appellant sub 3], [appellanten sub 2] en het college betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de gevraagde bouwvergunningen van rechtswege zijn verleend. [appellant sub 3], [appellanten sub 2] voeren daartoe aan dat de aanvragen om bouwvergunning in strijd zijn met het bestemmingsplan. Het college voert daartoe aan dat de aanhouding van de beslissing omtrent de bouwaanvragen nog voortduurde.
2.2.1. Ingevolge artikel 46, eerste lid, van de Woningwet beslissen burgemeester en wethouders omtrent een aanvraag om reguliere bouwvergunning binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag.
Ingevolge het derde lid, voor zover hier van belang, is het eerste lid niet van toepassing, indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk, voor het bouwen waarvan slechts bouwvergunning kan worden verleend, nadat vrijstelling is verleend als bedoeld in de artikelen 15, 17 en 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
Ingevolge het vierde lid, is, indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het eerste lid, de bouwvergunning van rechtswege verleend.
Ingevolge artikel 50, het eerste lid, houden burgemeester en wethouders, in afwijking van artikel 46, eerste lid, de beslissing op een aanvraag om bouwvergunning aan indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en voor het gebied, waarin het bouwwerk zal worden uitgevoerd, voordat de aanvraag is ingekomen een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in werking is getreden, een ontwerp voor een bestemmingsplan of voor een herziening daarvan ter inzage is gelegd, een bestemmingsplan of een herziening daarvan is vastgesteld, dan wel een bestemmingsplan of een herziening daarvan na vaststelling ter inzage is gelegd.
2.2.2. Ter zitting is komen vast te staan dat de bouwaanvragen door de overschrijding van de maximaal toegestane goothoogte in strijd zijn met het bestemmingsplan. Dit betekent dat de gevraagde bouwvergunningen, nu voor de verlening daarvan het verlenen van vrijstelling noodzakelijk is, niet van rechtswege zijn verleend. De betogen slagen. Voorts betekent dit dat er voor het college geen grond bestond de beslissing omtrent die bouwaanvragen aan te houden. Hetgeen het college heeft aangevoerd behoeft daarom geen bespreking meer.
2.3. De hoger beroepen van [appellant sub 3], [appellanten sub 2] en het college zijn gegrond. Nu echter het dictum van de aangevallen uitspraak juist is, dient deze, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.4. Het college dient ten aanzien van [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. De door [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] gestelde kosten ten bedrage van € 5000,00 komen niet op grond van artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voor vergoeding in aanmerking, aangezien deze kosten betrekking hebben op de bezwaarprocedure, waarvoor de artikelen 7:15 en 8:75 van de Awb een eigen voorziening geven.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen van het college van burgemeester en wethouders van Zundert, [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] gegrond;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zundert tot vergoeding van bij:
- [appellanten sub 2] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
- [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. wijst de verzoeken om schadevergoeding af;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Zundert aan appellanten het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 223,00 (zegge: tweehonderddrieëntwintig euro) voor [appellanten sub 2] en € 223,00 (zegge: tweehonderddrieëntwintig euro) voor [appellant sub 3] voor de behandeling van de hoger beroepen vergoedt;
VI. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van het college van burgemeester en wethouders van Zundert griffierecht ten bedrage van € 447,00 (zegge: vierhonderdzevenenveertig euro) heft.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2010
270-543.