200902149/1/H1.
Datum uitspraak: 20 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Zundert
2. [appellant sub 2] en anderen, wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 24 maart 2009 in zaken nrs. 08/5914 en 09/440 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te [plaats],
het college van burgemeester en wethouders van Zundert.
Bij afzonderlijke besluiten van 29 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zundert (hierna: het college) de aanvragen om bouwvergunning van [wederpartij] voor het oprichten van een tuinbouwkas onderscheidenlijk, een bedrijfsruimte op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) aangehouden.
Bij besluit van 10 november 2008 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 maart 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 november 2008 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 maart 2009, [appellant sub 2] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 april 2009, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 april 2009, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Het college, [appellant sub 3] en [appellant sub 2] e.a. hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2009, waar het college, vertegenwoordigd door N.P. Schmitt, ambtenaar in dienst van de gemeente, bijgestaan door mr. W.J. Bosma, advocaat te Breda, en [appellant sub 2] e.a. en [appellant sub 3], beiden bijgestaan door mr. W. Krijger, zijn verschenen. Voorts is [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. R.Th.J. van 't Zelfde, advocaat te Breda, daar gehoord.
2.1. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat voor het college vanaf 24 april 2008 geen grond bestond de beslissing omtrent de aanvragen om bouwvergunning aan te houden en dat ten gevolge daarvan, nu die aanvragen niet in strijd zijn met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Rijsbergen" (hierna: het bestemmingsplan), daarvoor van rechtswege bouwvergunningen zijn verleend.
2.2. [appellant sub 3], [appellant sub 2] e.a. en het college betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de gevraagde bouwvergunningen van rechtswege zijn verleend. [appellant sub 3] en [appellant sub 2] e.a. voeren daartoe aan dat de aanvragen om bouwvergunning in strijd zijn met het bestemmingsplan. Het college voert daartoe aan dat de aanhouding van de beslissing omtrent de bouwaanvragen nog voortduurde.
2.2.1. Ingevolge artikel 46, eerste lid, van de Woningwet beslissen burgemeester en wethouders omtrent een aanvraag om reguliere bouwvergunning binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag.
Ingevolge het derde lid, voor zover hier van belang, is het eerste lid niet van toepassing, indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk, voor het bouwen waarvan slechts bouwvergunning kan worden verleend, nadat vrijstelling is verleend als bedoeld in de artikelen 15, 17 en 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
Ingevolge het vierde lid, is, indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het eerste lid, de bouwvergunning van rechtswege verleend.
Ingevolge artikel 50, het eerste lid, houden burgemeester en wethouders, in afwijking van artikel 46, eerste lid, de beslissing op een aanvraag om bouwvergunning aan indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en voor het gebied, waarin het bouwwerk zal worden uitgevoerd, voordat de aanvraag is ingekomen een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in werking is getreden, een ontwerp voor een bestemmingsplan of voor een herziening daarvan ter inzage is gelegd, een bestemmingsplan of een herziening daarvan is vastgesteld, dan wel een bestemmingsplan of een herziening daarvan na vaststelling ter inzage is gelegd.
Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied vrije vestiging".
Ingevolge artikel 5 van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor agrarische productiedoeleinden en om als bouwplaats te dienen voor agrarische bedrijfsbebouwing.
Ingevolge artikel 5, lid A, aanhef en onder Ib, mag de goothoogte van een agrarisch bedrijfsgebouw ten hoogste 4,50 m bedragen.
2.2.2. Blijkens de van de bouwaanvragen deel uitmakende bouwtekeningen heeft de tuinbouwkas, naar ter zitting is vastgesteld, een goothoogte van 4,80 m en het bedrijfsgebouw aan de ene zijde een goothoogte van 4,90 m en aan de andere zijde van 6,084 m. De bouwaanvragen zijn daarom in strijd met het bepaalde in artikel 5, lid A, aanhef en onder Ib van de planvoorschriften. Dit betekent dat de gevraagde bouwvergunningen, nu voor de verlening daarvan het verlenen van vrijstelling noodzakelijk is, niet van rechtswege zijn verleend. De betogen slagen. Het vorenstaande betekent tevens dat er voor het college geen grond bestond de beslissing omtrent die bouwaanvragen aan te houden. Hetgeen het college heeft aangevoerd behoeft daarom geen bespreking meer.
2.3. De hoger beroepen van het college, [appellant sub 2] e.a. en [appellant sub 3] zijn gegrond. Nu echter het dictum van de aangevallen uitspraak juist is, dient deze, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.4. Het college dient ten aanzien van [appellant sub 2] e.a. en [appellant sub 3] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. De door [appellant sub 2] e.a. en [appellant sub 3] gestelde kosten ten bedrage van € 5000,00 komen niet op grond van artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voor vergoeding in aanmerking, aangezien deze kosten betrekking hebben op de bezwaarprocedure, waarvoor de artikelen 7:15 en 8:75 van de Awb een eigen voorziening hebben.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen van het college, [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] gegrond;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden waarop deze rust;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zundert tot vergoeding van bij:
- [appellant sub 2] en anderen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
- [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. wijst de verzoeken om schadevergoeding af;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Zundert aan appellanten het door hen betaalde griffierecht, ten bedrage van € 223,00 (zegge: tweehonderddrieëntwintig euro) voor [appellant sub 2] en anderen en € 223,00 (zegge: tweehonderddrieëntwintig euro) voor [appellant sub 3] voor de behandeling van de hoger beroepen, vergoedt;
VI. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van het college van burgemeester en wethouders van Zundert griffierecht ten bedrage van € 447,00 (zegge: vierhonderdzevenenveertig euro) heft.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2010