ECLI:NL:RVS:2010:BK9644

Raad van State

Datum uitspraak
7 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907748/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting naar Somaliland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, die op 2 oktober 2009 een beroep van een vreemdeling tegen zijn vreemdelingenbewaring gegrond verklaarde. De staatssecretaris had in eerste aanleg aangevoerd dat er zicht op uitzetting naar Somaliland was, gebaseerd op een Memorandum of Understanding (MoU) dat op 1 juli 2009 was ondertekend. Dit MoU bevatte praktische voorwaarden voor de terugkeer van vreemdelingen die niet over eigen documenten beschikken. De staatssecretaris stelde dat gedwongen terugkeer te allen tijde mogelijk was en dat deze op een humane manier zou plaatsvinden.

De rechtbank had echter geoordeeld dat de enkele verwijzing naar het MoU en eerdere uitspraken van de Afdeling onvoldoende onderbouwing boden om zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn aannemelijk te achten. De staatssecretaris voerde aan dat er wel degelijk concrete en gedetailleerde informatie was verstrekt over het MoU, en dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat er geen zicht op uitzetting was.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de grief van de staatssecretaris slaagde. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De Afdeling concludeerde dat, gezien de verklaringen van de staatssecretaris en de resultaten van de taalanalyse, er voldoende grond was om aan te nemen dat er zicht op uitzetting was. De verzoeken om schadevergoeding werden afgewezen en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200907748/1/V3.
Datum uitspraak: 7 januari 2010
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 2 oktober 2009 in zaak nr. 09/34715 in het geding tussen:
[vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2009 is [vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 2 oktober 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 8 oktober 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft de staatssecretaris het Memorandum of Understanding tussen het Ministerie van Resettlement, Rehabilitation and Reconstruction van Somaliland (hierna: het Ministerie) en de Dienst Terugkeer en Vertrek van het Ministerie van Justitie (hierna: de DT&V) van 1 juli 2009 (hierna: het MoU) overgelegd, ten aanzien waarvan hij om geheimhouding ingevolge artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft verzocht. De Afdeling heeft beslist dat beperking van de kennisneming van dit stuk gerechtvaardigd is. De vreemdeling heeft zijn toestemming als bedoeld in het vijfde lid van artikel 8:29 van de Awb geweigerd. De stukken waarvan geheimhouding is verzocht zijn hierop aan de staatssecretaris teruggezonden.
Bij brief van 23 november 2009 heeft de staatssecretaris desgevraagd nadere inlichtingen verstrekt.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De staatssecretaris klaagt in zijn grief dat de rechtbank onder meer ten onrechte heeft overwogen dat, gelet op de gemotiveerde betwisting door de vreemdeling en de uitspraken van de Afdeling van 1 juli 2009 in zaak nr. 200902298/1/V3 en van 15 september 2009 in zaak nr. 200905628/1/V3 (www.raadvanstate.nl), de enkele verwijzing naar het MoU en de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 27 augustus 2009 in zaak nr. 09/29225 (JV 2009/399), onvoldoende onderbouwing is om zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn aannemelijk te achten.
Ter motivering van zijn grief stelt de staatssecretaris onder meer dat, anders dan in de uitspraak van de Afdeling van 15 september 2009, in deze zaak wel concrete en gedetailleerde informatie is verstrekt over de inhoud van het MoU. Verder bevestigt de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 27 augustus 2009 zijn standpunt over het bestaan van zicht op uitzetting.
2.1.1. De staatssecretaris heeft in eerste aanleg, onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 27 augustus 2009 naar voren gebracht dat, voor zover thans van belang, van 28 juni 2009 tot 3 juli 2009 een ambtelijke missie van de DT&V een bezoek heeft gebracht aan Somaliland. Er zijn gesprekken gevoerd met het Ministerie, welke op 1 juli 2009 hebben geleid tot de ondertekening van het MoU. In de overeenkomst zijn praktische voorwaarden voor terugkeer vastgelegd. Vreemdelingen die niet beschikken over eigen documenten kunnen, na vaststelling van de identiteit en nationaliteit, op basis van een EU-staat terugkeren. Uit het MoU volgt volgens de staatssecretaris dat gedwongen terugkeer van vreemdelingen uit Somaliland te allen tijde mogelijk is en dat de terugkeer geleidelijk, humaan en in redelijke aantallen zal plaatsvinden. Daarnaast hebben de luchtvaartmaatschappijen Daallo Airlines en African Express Airways aangegeven ook bij gedwongen terugkeer op basis van het MoU vreemdelingen mee te willen nemen naar Somaliland.
2.1.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 27 juli 2005 in zaak nr. 200407247/1 (www.raadvanstate.nl), ontneemt een partij door haar weigering de Afdeling toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, te verlenen, de Afdeling in zoverre de mogelijkheid de rechtmatigheid van het bestreden besluit te toetsen. In beginsel zijn de gevolgen van een dergelijke weigering voor risico van de weigerende partij. Gelet op de verklaringen van de staatssecretaris in eerste aanleg, de onbestreden overweging van de rechtbank dat gelet op de resultaten van de taalanalyse dient te worden uitgegaan van de Noord-Somalische afkomst van de vreemdeling en de omstandigheid dat de vreemdeling de Afdeling geen toestemming heeft gegeven als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, bestaat er geen grond voor het oordeel dat zicht op uitzetting in dit geval ontbreekt. De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen de staatssecretaris voor het overige heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, het inleidend beroep tegen het besluit van 24 september 2009 ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 2 oktober 2009 in zaak nr. 09/34715;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.K. van Leening, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk
voorzitter
w.g. Van Leening
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2010
513.
Verzonden: 7 januari 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser