200903708/1/H3.
Datum uitspraak: 13 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 april 2009 in zaak nr. 07/6714 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Delft.
Bij besluit van 8 maart 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Delft (hierna: het college) de standplaatslocatie winkelplein Zuidpoort toegevoegd aan het maximumstelsel voor standplaatslocaties dat is opgenomen in de Nota Standplaatsenbeleid 2004 (hierna: de Nota).
Bij besluit van 18 juni 2007 heeft het college, gevolg gevend aan een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) van 11 mei 2007, het daartegen gemaakte bezwaar van [appellanten] niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 18 juni 2008 (per abuis gedateerd 2007) heeft het college het besluit van 18 juni 2007 ingetrokken en opnieuw beslissend op het door [appellanten] gemaakte bezwaar, dat bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 april 2009, verzonden op 10 april 2009, heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 mei 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden ervan zijn aangevuld bij brief van 18 juni 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2009, waar [appellanten], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. D.M.S. Merten, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder beleidsregel verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, voor zover van belang, dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken.
Ingevolge artikel 8:2, aanhef en onder a, kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel.
Ingevolge artikel 5.2.3, eerste lid, van Algemene Plaatselijke Verordening Delft (hierna: de APV), is het verboden zonder vergunning van het college op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats:
a. met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken, dan wel diensten aan te bieden;
b. anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek.
Ingevolge het vijfde lid kan een vergunning bedoeld in het eerste lid in ieder geval worden geweigerd:
a. in het belang van de openbare orde;
b. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
c. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
d. in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;
e. wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;
f. vanwege strijdigheid met een geldend bestemmingsplan;
g. vanwege strijdigheid met de beleidsregels die zijn vastgesteld in de Nota Standplaatsenbeleid, zoals het maximumstelsel en/of de Nota Uitstallingen 2005.
2.2. De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt. Niet in geschil is dat de Nota beleidsregels in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb inhoudt. De Nota bevat immers regels die zich voor herhaalde toepassing lenen, omtrent de afweging van belangen bij gebruikmaking van de in artikel 5.2.3, vijfde lid, van de APV neergelegde gronden waarop een vergunning geweigerd kan worden. De bijlage bij deze Nota geeft onder meer aan welke locaties voldoen aan de in de Nota neergelegde algemene regels, en aan welke aanvullende voorwaarden per locatie voldaan moet worden. Deze bijlage maakt deel uit van de Nota. Een wijziging van de bijlage door toevoeging van een standplaatslocatie is derhalve een wijziging van de Nota en dus een wijziging van beleidsregels. Voor zover [appellanten] hebben aangevoerd dat de in geding zijnde standplaatslocatie is toegevoegd om een standplaatsvergunning ten behoeve van een bepaalde loempiakraam toe te wijzen, wordt overwogen dat de aanwijzing zelf niet tot een bepaalde adressaat is gericht, en de verlening van een vergunning voor een bepaalde standplaats nadere besluitvorming vereist op basis van de regels vervat in de Nota, de bijlage daarin begrepen.
Hieruit volgt dat tegen een wijziging van de bijlage ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, gelezen in verband met artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb geen bezwaar en beroep openstaat. Het college heeft het bezwaar van [appellanten] tegen dit besluit dan ook ten onrechte ontvankelijk geacht. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 18 juni 2008 (per abuis gedateerd 2007) van het college alsnog gegrond verklaren en het besluit op bezwaar vernietigen. Zelf in de zaak voorziend zal de Afdeling het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren.
2.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 april 2009 in zaak nr. 07/6714;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Delft 18 juni 2008 (per abuis gedateerd 2007) met kenmerk 367586;
V. verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Delft aan [appellanten] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 366,00 (zegge: driehonderdzesenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. De Leeuw-van Zanten
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2010