ECLI:NL:RVS:2010:BK9007

Raad van State

Datum uitspraak
13 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904570/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • G.N. Roes
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bestuurlijke handhavingsmiddelen inzake geurhinder door restaurant

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Beuningen op 4 december 2007 een verzoek van [appellant] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot een restaurant aan de [locatie] te [plaats] afgewezen. [Appellant] stelde dat hij geurhinder ondervond door de inrichting en dat het college onvoldoende onderzoek had verricht naar de geurbelasting. Hij voerde aan dat het college ten onrechte geen metingen had laten verrichten en dat er geen rekening was gehouden met de representatieve windrichting en het tijdstip van de meeste hinder. Het college verdedigde zich door te stellen dat er bij meerdere bedrijfsbezoeken geen onaanvaardbare geurhinder was geconstateerd en dat de inrichting zich op een afstand van meer dan 25 meter van de woning van [appellant] bevond, wat volgens de wetgeving voldoende was.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 5 januari 2010 behandeld. De rechtbank Arnhem had eerder het beroepschrift van [appellant] doorgezonden naar de Afdeling. De Afdeling oordeelde dat het college niet bevoegd was om handhavingsmiddelen toe te passen, omdat er geen overtreding van wettelijk voorschrift kon worden vastgesteld. De relevante wetgeving, waaronder het Activiteitenbesluit en de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, werd in overweging genomen. De Afdeling concludeerde dat het ontbreken van voorzieningen in dit geval geen overtreding opleverde en dat er geen andere regels met betrekking tot geurhinder van toepassing waren. Het beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200904570/1/M2.
Datum uitspraak: 13 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Beuningen,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Beuningen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 december 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Beuningen (hierna: het college) een verzoek van [appellant] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot het [restaurant] (hierna: de inrichting) aan de [locatie] te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 20 februari 2008 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de rechtbank Arnhem ingekomen op 19 maart 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 3 april 2008. De rechtbank Arnhem heeft het beroepschrift en de aanvulling van de gronden met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht doorgezonden aan de Afdeling.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 januari 2010, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door G.J. van Veen en H.A. Janssen, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] stelt dat hij geurhinder ondervindt vanwege het in werking zijn van de inrichting. Volgens hem heeft het college onvoldoende en op ondeugdelijke wijze onderzoek verricht naar de geurbelasting vanwege de inrichting. In dit verband stelt hij dat het college ten onrechte geen metingen heeft laten verrichten naar de geurbelasting. Voorts is tijdens de namens het college uitgevoerde controles geen rekening gehouden met de representatieve windrichting, en evenmin is rekening gehouden met de dag en het tijdstip waarop de meeste hinder wordt ondervonden, aldus [appellant]. Volgens hem werd ten tijde van het nemen van het besluit van 4 december 2007 gehandeld in strijd met het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit horeca). Hiertoe voert hij aan dat de uitmonding van de afvoerleiding van de inrichting lager is dan is voorgeschreven in het Besluit horeca. Voorts is het college volgens hem ten onrechte uitgegaan van de afstand tussen het emissiepunt van de inrichting en zijn woning in plaats van de afstand tussen de inrichting en zijn woning.
2.1.1. Het college heeft afgezien van toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen, aangezien geen strijd met enig wettelijk voorschrift kon worden vastgesteld. Volgens het college is bij meerdere bedrijfsbezoeken geen onaanvaardbare geurhinder geconstateerd. Het college stelt dat de inrichting is gelegen op 28,5 meter van de woning van [appellant]. Het emissiepunt bevindt zich volgens het college op ongeveer 30 meter van de betreffende woning. Aangezien het emissiepunt zich op een afstand van meer dan 25 meter van de woning van [appellant] bevindt, wordt volgens het college voldaan aan de in dit verband relevante wetgeving.
2.1.2. Op 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) in werking getreden en is het Besluit horeca ingetrokken.
Ingevolge artikel 4.110 van het Activiteitenbesluit worden bij het bereiden van voedingsmiddelen ten behoeve van het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder de bij ministeriële regeling te bepalen maatregelen toegepast.
2.1.3. Ingevolge artikel 4.107, eerste lid, van de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: de Regeling) worden ten behoeve van het voorkomen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is het tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder afgezogen dampen en gassen van het bedrijfsmatig bereiden van voedingsmiddelen die naar de buitenlucht worden geëmitteerd:
a. ten minste 2 meter boven de hoogste daklijn van de binnen 25 meter van de uitmonding gelegen bebouwing afgevoerd; of
b. geleid door een doelmatige ontgeuringsinstallatie.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel, zoals dat luidde ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, kan het bevoegd gezag indien blijkt dat de geurhinder een aanvaardbaar niveau overschrijdt vanwege het slecht functioneren van de ontgeuringsinstallatie, onvoldoende verspreiding van afgezogen dampen, geuremissies die niet via de afzuiging worden afgevoerd of incidentele geurpieken in aanvulling op het eerste lid met inachtneming van de NeR maatwerkvoorschriften stellen met betrekking tot:
a. de uitvoering en het onderhoud van een ontgeuringsinstallatie als bedoeld in het eerste lid;
b. de situering van de afvoerpijp;
c. het voorkomen of beperken van diffuse geuremissies; of
d. het beperken van incidentele geurpieken tot specifieke tijdstippen.
Ingevolge artikel 6.8, eerste lid, van de Regeling, zoals dat luidde ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, is - voor zover hier van toepassing - ten aanzien van een inrichting die is opgericht voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling, voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt waarvoor een melding krachtens artikel 1.10 van het Besluit benodigd is en voor zover er geen verandering van de inrichting plaatsvindt die leidt tot een toename van de geurbelasting op gevoelige gebouwen, artikel 4.107, eerste lid, niet van toepassing.
2.1.4. De inrichting is een inrichting waar bedrijfsmatig voedingsmiddelen worden bereid. Sinds de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit is het Besluit horeca ingetrokken, zodat het college ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet op grond van overtreding van regels uit het Besluit horeca tot handhaving kon overgaan. Verder staat vast dat deze inrichting reeds was opgericht vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Regeling en is niet gebleken dat na die inwerkingtreding veranderingen hebben plaatsgevonden die meldingsplichtig zijn zoals bedoeld in artikel 6.8, eerste lid, van de Regeling, zoals dat luidde ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, of die tot een toename van de geurbelasting leiden op gevoelige gebouwen. Gelet hierop is ingevolge artikel 6.8, eerste lid, van de Regeling, zoals dat luidde ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, artikel 4.107, eerste lid, van de Regeling niet van toepassing op deze inrichting. Dat heeft tot gevolg dat het ontbreken van de in artikel 4.107, eerste lid, van de Regeling bedoelde voorzieningen in dit geval geen overtreding van dat artikellid kan opleveren. Voorts zijn ten aanzien van de inrichting geen andere regels met betrekking tot geurhinder van toepassing.
Nu op grond van het vorenstaande ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet kon worden gesproken van overtreding van een wettelijk voorschrift met betrekking tot geurhinder, was het college niet bevoegd om ter zake bestuurlijke handhavingsmiddelen toe te passen.
De beroepsgrond faalt.
2.2. Het beroep is ongegrond.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. H.G. Sevenster, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Fransen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2010
407-596.