200900672/1/R2.
Datum uitspraak: 13 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], beiden wonend te [woonplaats],
2. [appellante sub 2], gevestigd te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 4 december 2008, nr. 2008-007702, heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Epe (hierna: de raad) bij besluit van 3 april 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Bedrijventerrein Kweekweg".
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 1]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2009, en [appellante sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2009, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 23 februari 2009. [appellante sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 23 februari 2009.
[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2009, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. N.S. Commijs, advocaat te Zwolle, [appellante sub 2], vertegenwoordigd haar [directeur], en eveneens bijgestaan door mr. N.S. Commijs, en het college, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door T.U. Post, ambtenaar in dienst van de gemeente, [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. A.A. Robbers, advocaat te Apeldoorn, Formido Epe B.V., vertegenwoordigd door mr. drs. I.E. Nauta, advocaat te Arnhem, en Lesarcs B.V., eveneens vertegenwoordigd door mr. drs. I.E. Nauta en vergezeld door R.L.A. Mühlstaff.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Met het plan wordt beoogd het geldende bestemmingsplan te actualiseren en een herstructurering van de locatie Hammershoek mogelijk te maken. Voorts voorziet het plan onder meer in een uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein ten behoeve van de vestiging van twee bouwmarkten.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.3. [appellant sub 1] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel dat ziet op zijn perceel [locatie 1], waaraan de bestemming "Bedrijf (B3a)" en ter plaatse van zijn woning de aanduiding "dienstwoning (dw)" is toegekend.
[appellant sub 1] betoogt dat zijn woning als burgerwoning dient te worden bestemd. Volgens [appellant sub 1] is zijn woning ten onrechte als dienstwoning bestemd nu zijn woning geen relatie heeft met zijn bedrijf dat op 160 meter afstand aan de overzijde van de straat op Kweekweg 32E in een bedrijfsverzamelgebouw is gevestigd. Weliswaar was zijn woning in het voorgaande plan als dienstwoning bestemd, maar dat was volgens hem in verband met de veronderstelde band met de voormalige, naastgelegen technische school. Volgens [appellant sub 1] heeft deze band nooit bestaan en heeft zijn familie de woning sinds 1915 altijd als burgerwoning gebruikt. Volgens [appellant sub 1] zal de aanduiding "dienstwoning (dw)", die aan zijn woning is toegekend, niet binnen de planperiode kunnen worden verwezenlijkt omdat hij daaraan geen medewerking zal verlenen.
Verder heeft [appellant sub 1] bezwaren tegen de goedkeuring van de plandelen die voor bedrijfsdoeleinden zijn bestemd en die een uitbreiding van [belanghebbende] mogelijk maken. [appellant sub 1] stelt dat zijn woonklimaat hierdoor ernstig wordt aangetast.
2.4. Het college deelt het standpunt van de raad dat uit informatie van de Kamer van Koophandel blijkt dat aan de [locatie 1] het bedrijf van [appellant sub 1] is gevestigd en dat in het recente verleden nog een tweede bedrijf ([naam]) ingeschreven heeft gestaan op dit adres. De werkzaamheden van het op [locatie 1] gevestigde bedrijf vinden thans plaats op het perceel aan de overzijde van de weg. Nu de afstand tussen beide percelen volgens opgave van de raad slechts 15 meter is, bestaat er een voldoende ruimtelijke relatie tussen het perceel waar de dienstwoning staat en het perceel waar de feitelijke werkplaats is gevestigd om te kunnen rechtvaardigen dat de woning is bestemd als dienstwoning.
Het college stelt zich verder op het standpunt dat aan het plandeel waaraan in het vorige plan de bestemming "Bijzondere doeleinden" was toegekend, gelet op de situering op het bedrijventerrein, de bestemming "Bedrijf (B3a)" mag worden toegekend. Gelet op de ligging van de woning van [appellant sub 1] tussen bedrijfsbestemmingen en het industriële karakter van het desbetreffende deel van het plan, is het niet onaanvaardbaar dat lichtere bedrijfsbestemmingen op geringe afstand van de bestaande dienstwoning worden gevestigd.
2.5. Het perceel van [appellant sub 1] is in het plan bestemd voor "Bedrijf (B3a)" en de woning is bestemd als "dienstwoning (dw)". De gronden waarop in het plan is voorzien in een uitbreiding van [belanghebbende], zijn hierin bestemd voor "Bedrijf (B3a)".
Ingevolge artikel 5, onder 5.1.1, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor bedrijf aangewezen gronden overeenkomstig de nadere aanduidingen, voor zover hier van belang, bestemd voor bedrijven, die zijn genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten, en tevens voor zover de gronden op de plankaart zijn aangeduid met de letters "dw" voor dienstwoning.
Ingevolge artikel 5, onder 5.1.1, in samenhang met 5.1.2, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor "Bedrijf (B3a)" aangewezen gronden bestemd voor bedoelde bedrijven in maximaal milieucategorie 3 voor zover deze bedrijven in de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn opgenomen met een grootste afstand (GA) van 50 meter.
2.5.1. Vast staat dat het perceel van [appellant sub 1] in het voorgaande bestemmingsplan "Kweekweg", dat de raad op 12 december 1974 heeft vastgesteld en door het college is goedgekeurd op 18 juni 1975, deel uitmaakte van het plandeel met de bestemming "Bijzondere doeleinden". De gronden met deze bestemming mochten ingevolge artikel 2.2, eerste lid, van de voorschriften van dat plan uitsluitend worden gebruikt voor instellingen terzake van onderwijs met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en andere werken met ten hoogste één al dan niet vrijstaande dienstwoning.
Ingevolge artikel 3.1, eerste lid, van de voorschriften van dat plan is het verboden gronden en opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het bestemmingsplan aan de grond, waarop die opstal zich bevindt, gegeven bestemming en met de planvoorschriften.
Ingevolge artikel 3.1, derde lid, is het verbod in lid 1 niet van toepassing op het gebruik dat bestond ten tijde van het van kracht worden van dat bestemmingsplan, zolang in de aard van dat gebruik geen wijziging wordt gebracht.
2.5.2. De stellingen van [appellant sub 1] dat de desbetreffende woning sinds 1915 bij zijn familie in gebruik is en dat er in ten minste de afgelopen 35 jaar geen functionele relatie heeft bestaan tussen de als "dienstwoning" bestemde woning en de voormalige technische school, zijn in de stukken en ter zitting onweersproken gebleven.
Verder hebben de raad en het college weliswaar naar voren gebracht dat op het perceel Kweekweg 9 een bedrijf van [appellant sub 1] is gevestigd en in het recente verleden zelfs twee bedrijven waren gevestigd, doch naar het oordeel van de Afdeling is deze informatie, die is ontleend aan het handelsregister van de desbetreffende Kamer van Koophandel, niet zonder meer voldoende om aan te nemen dat bedoelde woning als bedrijfswoning in gebruik is. Het college heeft blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting niet onderzocht of de woning van [appellant sub 1] feitelijk een uit ruimtelijk oogpunt relevante functionele relatie heeft met het door hem aan de overzijde van de Kweekweg uitgeoefende bedrijf. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college hiernaar ten onrechte geen onderzoek ingesteld en staat niet vast dat de woning in het plan is bestemd overeenkomstig het bestaande gebruik. Een dergelijk onderzoek kan vervolgens aanleiding geven te bezien of het gebruik dat [appellant sub 1] van de woning aan de Kweekweg 9 maakt, binnen het bereik valt van het gebruiksovergangsrecht, zoals opgenomen in evenweergegeven artikel 3.1, derde lid, van het bestemmingsplan "Kweekweg".
2.5.3. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het ziet op het plandeel met de bestemming "Bedrijf (B3a)" en de aanduiding "dienstwoning (dw)" alsmede het plandeel met de bestemming "Bedrijf (B3a)" dat uitbreiding van [belanghebbende] mogelijk maakt, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
Het beroep van [appellante sub 2]
2.6. [appellante sub 2] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring aan het plan heeft verleend voor zover het plan de vestiging van twee bouwmarkten mogelijk maakt. [appellante sub 2] voert aan dat er thans in Epe reeds twee bouwmarkten aanwezig zijn. Eén hiervan wordt reeds geruime tijd door hem geëxploiteerd aan de [locatie 2]. Er is volgens [appellante sub 2] uit distributie-planologisch oogpunt geen ruimte voor een extra bouwmarkt. Volgens [appellante sub 2] leidt deze extra bouwmarkt tot een ontwrichting van het voorzieningenniveau.
Volgens [appellante sub 2] is de bouwmarkt, die hij in Epe exploiteert, ten onrechte niet meegenomen in het distributie-planologisch onderzoek dat aan het plan ten grondslag ligt. Gelet hierop is, volgens [appellante sub 2], de voorbereiding van het plan onzorgvuldig verlopen.
[appellante sub 2] betoogt voorts dat hem ten onrechte niet de gelegenheid is geboden zijn bouwmarkt aan de [locatie 2] te verplaatsen naar en uit te breiden op één van de in het plan voorziene locaties op het bedrijventerrein. In dit verband voert hij aan dat de gemeente reeds voorafgaand aan de vaststelling van het plan een intentieovereenkomst heeft gesloten met twee andere gegadigden die ter plaatse een bouwmarkt willen exploiteren.
2.7. Het college stelt zich op het standpunt dat het plan inclusief de voorbereidingsprocedure op de juiste wijze tot stand is gekomen. In navolging van de raad is het college van mening dat de in het plan voorziene vestiging van twee bouwmarkten niet leidt tot een duurzame ontwrichting.
Verder heeft het college overwogen dat zijn taak bij de goedkeuring van een plan zich beperkt tot de vraag of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening en dat het college geen taak heeft op het gebied van de uitgifte van bedrijfsgronden.
2.8. Het plan voorziet onder meer in de vestiging van ten hoogste twee bouwmarkten van elk maximaal 3.200 m2 bedrijfsvloeroppervlak. Het ligt in de bedoeling dat de bestaande bouwmarkt in het centrum van Epe wordt verplaatst naar één van de in het plan voorziene locaties en dat op de andere locatie in het plan een nieuwe bouwmarkt wordt gevestigd.
2.8.1. In de toelichting op het plan wordt vermeld dat naar aanleiding van de beoogde ontwikkelingen op de oostelijke uitbreiding van het bedrijventerrein Kweekweg het gemeentebestuur aan advies- en ingenieursbureau Oranjewoud B.V. heeft gevraagd een distributie-planologisch onderzoek in te stellen. In het hiervan opgemaakte rapport "Distributie planologisch onderzoek Bedrijventerrein Kweekweg te Epe, Actualisatie bouwmarkten oostelijke uitbreiding" van 18 maart 2008 wordt de conclusie getrokken dat er voldoende marktruimte bestaat voor uitbreiding van het doe-het-zelf-aanbod met twee bouwmarkten van ieder 3.200 m2 bedrijfsvloeroppervlak, indien de bestaande bouwmarkt in het centrum van Epe wordt gesloten.
2.8.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellante sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat aan bedoeld onderzoek zodanige gebreken kleven dat het niet aan de beoogde vestiging van twee bouwmarkten met een omvang als in het plan is voorzien, ten grondslag had mogen worden gelegd. Gelet hierop is niet te verwachten dat het plan voor zover het de vestiging van de twee bouwmarkten mogelijk maakt, leidt tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in deze branche. [appellante sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voorzieningenniveau wel duurzaam zal worden ontwricht in het geval het bedrijf dat hij in Epe exploiteert, in de berekeningen van bedoeld onderzoek wel als bouwmarkt zou zijn aangemerkt.
2.8.3. Voor zover [appellante sub 2] in beroep ervoor pleit dat hij in aanmerking komt voor toewijzing van één van de twee voor bouwmarkten bestemde locaties, merkt de Afdeling op dat dit aspect ziet op de uitvoering van het bestemmingsplan, die in deze procedure niet aan de orde kan komen.
2.8.4. De conclusie is dat hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet is vastgesteld in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
In het door [appellante sub 2] aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.9. Het college dient ten aanzien van [appellant sub 1] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellante sub 2] bestaat hiervoor geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellanten sub 1] gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 4 december 2008, kenmerk 2008-007702, voor zover het betreft de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Bedrijf (B3a)", zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1;
III. verklaart het beroep van [appellante sub 2] ongegrond;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij [appellanten sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
V. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan [appellanten sub 1] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kooijman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2010