200900838/1/R2.
Datum uitspraak: 13 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Presswood International B.V., beide gevestigd te Ermelo,
appellanten,
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 15 januari 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Ermelo (hierna: de raad) bij besluit van 3 juli 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Het Trefpunt" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [appellante] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Presswood International B.V. (hierna: [appellante] en Presswood) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht (hierna: het StAB-advies). De raad heeft zijn zienswijze daarop naar voren gebracht.
[appellante] en Presswood hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2009, waar [appellante] en Presswood, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de raad, vertegenwoordigd door J.P. Zwijnenburg en mr. G.B. van der Leest, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in een juridisch planologische regeling voor een woongebied van 180 woningen ten noorden van de kern Ermelo. Het plangebied wordt begrensd door de Hoenderweg, de Kalkoenweg, de Prins Hendriklaan en de Harderwijkerweg (N303).
2.3. Ter zitting hebben [appellante] en Presswood de beroepsgrond, inhoudende dat de raad bij de beoordeling van de geurhinder van de bestaande bedrijven op de in het plan voorziene woningen de houtgeur die afkomstig is van Presswood had moeten cumuleren met de vetgeur die afkomstig is van het nabijgelegen bedrijf Technivet B.V., ingetrokken.
2.4. Het beroep van [appellante] en Presswood richt zich tegen de goedkeuring van het gehele plan. [appellante] en Presswood betogen dat de raad de geurcontour van Presswood heeft berekend aan de hand van onjuiste gegevens. Zij voeren aan dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de feitelijke emissies die zijn vermeld in het in opdracht van de raad opgestelde en aan het plan ten grondslag liggende rapport van Witteveen+Bos, overeenkomen met de emissies die zijn vermeld in het in hun opdracht opgestelde rapport van PRA Odournet van 21 november 2006 (hierna: het rapport van Odournet). Voorts is de raad volgens hen uitgegaan van een aantal bedrijfsuren dat niet overeenkomt met het aantal bedrijfsuren dat volgens de revisievergunning van [appellante] is vergund. Indien de raad zich op correcte gegevens had gebaseerd, zou de geurcontour zich verder over het plangebied uitstrekken waardoor woningbouw ter plaatse niet of slechts beperkt mogelijk is, aldus [appellante] en Presswood.
2.5. Het college stelt dat het door de raad ingenomen standpunt omtrent de geuremissie in overeenstemming is met de revisievergunning die op 22 oktober 2007 aan [appellante] is verleend.
2.6. In opdracht van de raad heeft Witteveen+Bos onderzoek gedaan naar de geurhinder in het plangebied ten gevolge van de bedrijven Presswood en Technivet B.V. en de agrarische bedrijven De Driehoek en Het Tonselse Veld. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Actualisatie beoordeling geursituatie ’t Trefpunt" van 16 maart 2006 (hierna: het rapport van Witteveen+Bos), dat is aangevuld bij brief van 12 maart 2008. Het onderzoek betreft een actualisatie van het in 2004 uitgevoerde onderzoek. Een belangrijke wijziging is dat op het perceel van het bedrijf Presswood geen vet meer wordt verwerkt zodat de geurrelevante activiteiten alleen uit houtverwerkingsactiviteiten bestaan. Voor de beoordeling van de milieukwaliteit van het plangebied is uitgegaan van de immissie-eisen die zijn opgenomen in de milieuvergunning die het college op 13 maart 2001 aan [appellante] heeft verleend. De vergunde emissies zijn vervolgens bepaald door middel van terugrekening. Aan de hand van de vergunde situatie is de geurcontour berekend die in afbeelding 4.1 van het rapport is weergegeven. Daarnaast zijn in het rapport de feitelijke emissies berekend. Hiervoor is uitgegaan van de emissies die het provinciebestuur heeft gebruikt bij oriënterende berekeningen van de geur van [appellante] van oktober 2003. De raad heeft de geurcontour die is weergegeven in afbeelding 5.2 van het rapport van Witteveen+Bos ten grondslag gelegd aan het plan. Volgens het StAB-advies is deze geurcontour identiek aan de geurcontour die is gebaseerd op de vergunde situatie, zoals weergegeven in afbeelding 4.1 van het rapport van Witteveen+Bos (abusievelijk in het StAB-advies aangegeven als 4.2). Hieruit volgt dat de feitelijke emissies, die ook in het rapport zijn berekend, niet bepalend zijn geweest voor de voor het onderhavige plan gehanteerde geurcontour. Gelet hierop kan de stelling van [appellante] en Presswood dat de feitelijke emissies niet overeenkomen met de emissies die zijn vermeld in het in hun opdracht opgestelde rapport van Odournet niet leiden tot het daarmee beoogde doel.
2.6.1. Uit het StAB-advies volgt voorts dat in het rapport van Witteveen+Bos bij het berekenen van de geuremissies en de daaraan gerelateerde geurcontour is uitgegaan van een bedrijfsduur van 3756 uren per jaar, die is gebaseerd op de vergunde situatie uit 2001. Volgens het StAB-advies komt dit aantal bedrijfsuren niet meer overeen met de revisievergunning van 22 oktober 2007, waarin voor de verwerking van hout van een bedrijfsduur van 8760 uren per jaar is uitgegaan. Het college heeft in het bestreden besluit rekening gehouden met deze revisievergunning, doch heeft geen aanleiding gezien goedkeuring te onthouden aan het plan. Uitgaande van de bedrijfsduur van 8760 uren per jaar is in het StAB-advies de totale geuremissie van Presswood herberekend. De totale geuremissie bedraagt dan 355,7*10 ge/uur. In het StAB-advies wordt gesteld dat de geurcontour die bij deze geuremissie behoort overeenkomt met de geurcontour die is weergegeven in afbeelding 4.1 van het rapport van Witteveen+Bos en die aan het plan ten grondslag is gelegd. Gelet hierop wordt in het StAB-advies geconcludeerd dat in het rapport van Witteveen+Bos is uitgegaan van een bedrijfsduur die niet meer actueel is en daarmee van een onjuiste geuremissie, maar dat een herberekening met de juiste uitgangspunten niet leidt tot een wezenlijk andere geurcontour. Deze conclusie uit het StAB-advies, die de Afdeling niet onaannemelijk voorkomt, is niet door [appellante] en Presswood weersproken. De raad heeft de gebiedsindeling van het plan gebaseerd op afbeelding 5.2 van het rapport van Witteveen+Bos, welke afbeelding identiek is aan afbeelding 4.1 van het rapport. Voor de beoordeling van de geurhinder heeft de raad als uitgangspunt gehanteerd dat woningbouw mogelijk is in gebieden die buiten de geurcontour van de streefwaarde (1 ge/m³ als percentielwaarde) liggen, en in gebieden die tussen de streefwaarde en de grenswaarde liggen (tussen 1 en 3 ge/m³ als percentielwaarde). Zowel uit de geurcontour die is weergegeven in afbeelding 5.2 van het rapport van Witteveen+Bos, als uit de geurcontour die is afgebeeld in figuur c van het rapport van Odournet volgt dat aan deze uitgangspunten wordt voldaan. Voor zover [appellante] en Presswood met verwijzing naar de revisievergunning betogen dat geen rekening is gehouden met de bedrijfsspecifieke norm die daarin is opgenomen, te weten de eis van 1,8 ge/m³ ter plaatse van de toekomstige woningbouwlocatie, wordt overwogen dat ook aan deze eis blijkens het rapport van Odournet kan worden voldaan. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 26 november 2008, zaaknummer
200708421/1, heeft overwogen bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de in de revisievergunning van [appellante] opgenomen immissienormen zoals overgenomen uit het rapport van Odournet niet naleefbaar zijn. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het berekenen van de geurcontour met de juiste uitgangspunten leidt tot een geurcontour die woningbouw niet, dan wel beperkt mogelijk maakt. Het college heeft zich dan ook met juistheid op het standpunt gesteld dat de voorgenomen woningbouw geen belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van [appellante] en Presswood.
2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellante] en Presswood hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2010