ECLI:NL:RVS:2010:BK8979

Raad van State

Datum uitspraak
13 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901136/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering instemming met mededeling inzake beheer elektrische en elektronische apparatuur door CCR Logistics Systems AG

In deze zaak heeft de Raad van State op 13 januari 2010 uitspraak gedaan over het beroep van CCR Logistics Systems AG tegen een besluit van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Het geschil betreft de weigering van de minister om in te stemmen met een mededeling van CCR, die betrekking heeft op het beheer van elektrische en elektronische apparatuur. CCR had op 15 juli 2008 een mededeling ingediend, maar de minister besloot deze buiten behandeling te laten. Na bezwaar van CCR op 23 december 2008, verklaarde de minister het bezwaar gegrond, maar weigerde alsnog in te stemmen met de mededeling.

CCR betoogde dat de minister ten onrechte eiste dat vaststond namens welke producenten zij de mededeling wenste te doen. De minister stelde dat CCR geen producent is in de zin van het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur en dat de mededeling alleen door producenten kan worden gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de minister terecht had geweigerd in te stemmen met de mededeling, omdat niet vaststond welke producenten bij CCR waren aangesloten. Dit was in strijd met de vereisten van het Besluit.

De Raad van State overwoog verder dat de eisen die de minister stelde niet als een belemmering voor de toetreding tot de markt konden worden aangemerkt, aangezien iedere producent die aan de eisen voldoet, kan toetreden. De Afdeling concludeerde dat de minister terecht had geweigerd met de mededeling in te stemmen en dat het beroep van CCR ongegrond was. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van producenten voor de terugname en verwerking van hun producten en de noodzaak voor transparantie in de mededelingen die door collectieven worden gedaan.

Uitspraak

200901136/1/M1.
Datum uitspraak: 13 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
CCR Logistics Systems AG, gevestigd te Dornbach, Duitsland,
appellante,
en
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 2008 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) besloten een mededeling als bedoeld in artikel 4 van het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur, gedaan door de rechtspersoon naar Duits recht CCR Logistics Systems AG (hierna: CCR), buiten behandeling te laten.
Bij besluit van 23 december 2008 heeft de minister het door CCR hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de mededeling in behandeling genomen en geweigerd in te stemmen met de mededeling.
Tegen dit besluit heeft CCR bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2009, beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 november 2009, waar CCR, vertegenwoordigd door mr. M. Hoijtink en mr. J.B.C.W. van Dijk, beiden advocaten te Utrecht, [gemachtigden], en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.J.C. van Amerongen, werkzaam bij het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, ir. W.M.E. Smits-van 't Slot en mr. K. Ulmer, beiden werkzaam bij SenterNovem, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur doet de producent binnen dertien weken nadat de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur op hem van toepassing is geworden, aan Onze Minister door middel van een daartoe door hem vast te stellen formulier mededeling over de wijze waarop uitvoering zal worden gegeven aan de in dat formulier genoemde artikelen van die regeling, voorzover die artikelen op hem van toepassing zijn;
Ingevolge het tweede lid van dit artikel behoeft de mededeling de instemming van de minister;
Ingevolge het derde lid van dit artikel kan de minister voorschriften of beperkingen verbinden aan de instemming met de mededeling.
Ingevolge artikel 1 onder e dient onder producent te worden verstaan degene die, ongeacht de verkooptechniek:
1°. onder zijn eigen merk elektrische en elektronische apparatuur vervaardigt en verkoopt;
2°. onder zijn eigen merk elektrische en elektronische apparatuur wederverkoopt die door andere leveranciers is vervaardigd of ingevoerd en verkocht, met uitzondering van de wederverkoop van apparatuur wanneer het merk van degene, bedoeld onder 1°, op het apparaat zichtbaar is, of;
3°. in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf elektrische en elektronische apparatuur invoert in, respectievelijk uitvoert uit Nederland.
2.2. CCR houdt zich bezig met het innemen, verwerken en recyclen van afgedankte elektrische en elektronische producten. Bij het bestreden besluit heeft de minister vastgesteld dat CCR zelf geen producent is als bedoeld in het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur. Indien CCR als collectief wenst op te treden namens één of meerdere producenten dienen deze producenten volgens de minister op het moment van indienen van de mededeling daadwerkelijk bij het voornoemde collectief te zijn aangesloten. De minister wijst op de uitspraak van de Afdeling van 22 oktober 2008, in zaak nummer 200706377/1 (www.raadvanstate.nl). In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat ten tijde van het nemen van een besluit tot instemming met een mededeling als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Besluit beheer verpakkingen en papier en karton, vast dient te staan aan welke individuele producenten en importeurs het besluit is gericht.
2.3. CCR betoogt dat de minister ten onrechte heeft geëist dat vast dient te staan namens welke producenten CCR een mededeling wenst te doen. Zij betoogt in dit verband dat de door haar ingediende mededeling op grond van het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur niet gelijk kan worden gesteld aan de mededeling waar de uitspraak van 22 oktober 2008 van de Afdeling betrekking op heeft. In laatstgenoemd geval werd niet alleen een mededeling gedaan, maar ook ontheffing gevraagd op grond van artikel 10.63 van de Wet milieubeheer. In het onderhavige geval richt de aanvraag zich echter niet op ontheffing van verplichtingen, maar juist op het door middel van een mededeling vastleggen dat producenten aan hun verplichtingen zullen voldoen, aldus CCR. CCR wijst er op dat van de thans als inzamelaar op de Nederlandse markt actieve Stichting Nederlandse Verwijdering Metalektro Produkten (NVMP) ook niet is verlangd dat de aangesloten producenten op het moment van het doen van de mededeling bekend waren.
2.3.1. De Afdeling stelt vast dat, gelet op artikel 4, eerste lid, van het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur een mededeling alleen door producenten kan worden gedaan. De minister heeft zich derhalve terecht in lijn met voormelde uitspraak van 22 oktober 2008 op het standpunt gesteld dat hij slechts met de mededeling kan instemmen als vast staat op welke producenten de instemming betrekking heeft. Dat er in de zaak waarop de uitspraak van 22 oktober 2008 ziet naast instemming met de mededeling op grond van, in dat geval, het Besluit beheer verpakkingen papier en karton, tevens een ontheffing op grond van artikel 10.63, vierde lid, van de Wet milieubeheer werd gevraagd, maakt dat niet anders. De Afdeling heeft immers ook in die uitspraak uitdrukkelijk overwogen dat bij het nemen van een besluit tot instemming vast dient te staan aan wie het besluit gericht is, omdat anders strijd ontstaat met de artikelen 2 tot en met 6 van dat Besluit.
De vraag of in het verleden ten onrechte is ingestemd met mededelingen die zijn gedaan door NVMP staat thans niet ter beoordeling. De beroepsgrond faalt.
2.4. CCR betoogt dat de minister bij de beoordeling van een mededeling de mededingingsrechtelijke consequenties dient te betrekken. Volgens CCR brengt de wijze waarop de minister toepassing geeft aan het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur mee dat van producenten zou worden gevraagd om contracten met een collectief te sluiten terwijl nog geen enkele zekerheid bestaat of met een ingediende mededeling van een collectief wordt ingestemd. Daardoor zou het voor haar praktisch onmogelijk wordt gemaakt om tot de Nederlandse markt toe te treden, en zou een monopoliepositie ontstaan voor de op de markt reeds actieve NVMP. Volgens CCR ontstaat hierdoor strijd met de artikelen 49 en 86 van het EG-verdrag, thans, na wijziging, artikel 56 en 106 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). CCR wijst in dit verband op de uitspraak van het HvJ EG in de zaak Alpine Investments (HvJ EG C-384/93).
CCR betoogt in dit verband voorts dat, doordat de toetreding van nieuwe partijen op de markt onmogelijk wordt gemaakt, en concurrentie uitblijft, de prikkel om nieuwe technologische toepassingen te ontwikkelen uitblijft, waardoor niet aan de verplichting op grond van de Richtlijn 2002/96/EG om de ontwikkeling van nieuwe technologieën aan te moedigen wordt voldaan. Tevens heeft het uitblijven van concurrentie volgens CCR tot gevolg dat aan de Nederlandse consument hogere kosten worden doorberekend dan anders het geval zou zijn.
CCR betoogt voorts dat een drietal producenten door middel van e-mails te kennen heeft gegeven zeer geïnteresseerd te zijn in aansluiting bij CCR. Deze e-mails zijn de minister ter hand gesteld. Volgens CCR is daarmee de door de minister gewenste informatie verstrekt, namelijk dat deze producenten de intentie hebben om zich bij CCR aan te sluiten.
2.4.1. Het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur heeft ten doel om, uitgaande van het beginsel dat de vervuiler betaalt, de verantwoordelijkheid van producenten voor de terugname en verwerking van de door hen op de markt gebrachte producten te regelen. Dit is ook uitdrukkelijk een doel van Richtlijn 2002/96/EG, die door dit Besluit in de Nederlandse regelgeving is geïmplementeerd. Iedere producent die aan de eisen voldoet die zijn gesteld in het Besluit en de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur kan tot de markt toetreden, individueel of via een door de producent te bepalen collectief. Van een belemmering voor toetreding op de markt, met de door CCR gestelde gevolgen in verband met het uitblijven van concurrentie en het uitblijven van prikkels voor nieuwe technologische toepassingen, is gelet daarop geen sprake. Het valt voorts niet in te zien waarom toetreding tot de markt van nieuwe collectieven wordt belemmerd indien het bevoegd gezag dient te weten, zo nodig op vertrouwelijke basis, namens welke producenten een mededeling wordt gedaan. Zo deze eis al als een belemmering van dienstenverkeer moet worden aangemerkt, dan is zij gerechtvaardigd en proportioneel met het oog op een verantwoorde verwerking, overeenkomstig de doelstellingen van Richtlijn 2002/96/EG. Per e-mail gedane mededelingen van producenten dat zij in deelname geïnteresseerd zijn, zoals overgelegd door CCR, zijn ontoereikend als bewijs dat een mededeling namens deze producenten wordt gedaan.
De Afdeling overweegt voorts dat NVMP geen onderneming is als bedoeld in artikel 106 VWEU, zodat van de door CCR gestelde strijd met dat artikel reeds daarom geen sprake is.
De minister heeft gelet op al het vorenstaande terecht geweigerd met de mededeling in te stemmen.
2.5. CCR betoogt dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij voor inname van afgedankte elektrische en elektronische producten op de consumentenmarkt een merkgebonden systeem dient te hanteren.
2.5.1. De minister heeft zijn besluit om de instemming te weigeren uitsluitend gebaseerd op het gegeven dat niet vast staat namens welke producenten CCR de mededeling wenst te doen. Gelet daarop staan de aan een ophaalsysteem te stellen eisen in deze procedure niet ter beoordeling.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Postma
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2010
539.