200902073/1/R3.
Datum uitspraak: 13 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant 2], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Rozenburg,
verweerder.
Bij besluit van 5 februari 2009 heeft de raad van de gemeente Rozenburg (hierna: de raad) het bestemmingsplan "WoonZorgCentrum Blankenburg" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 maart 2009, en [appellant 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 maart 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 november 2009, waar [appellant 2], vertegenwoordigd door mr. O.W. Wagenaar, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door E.P.M. van der Meer, wethouder, en mr. K.I. Siem, ambtenaar in dienst van de gemeente Rotterdam, zijn verschenen.
2.1. [appellant 1] heeft zich in het beroepschrift beperkt tot het herhalen van de inhoud van zijn zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant 1] heeft in het beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.2. [appellant 2] heeft zich in het beroepschrift beperkt tot het overnemen van zijn zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant 2] heeft in het beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van zijn zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.3. [appellant 2] heeft ter zitting wat betreft enkele aspecten alsnog redenen aangevoerd waarom de weerlegging van zijn zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.3.1. Voor zover [appellant 2] ter zitting heeft betoogd dat zich ernstige schaduwhinder voordoet, overweegt de Afdeling dat uit het schaduwdiagram blijkt dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat slechts beperkte schaduwhinder optreedt voor [appellant 2]. In de zomer doet schaduwhinder zich bovendien in het geheel niet voor. [appellant 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het schaduwdiagram zodanige gebreken bevat dat de raad zich daarop niet had mogen baseren.
2.3.2. Voor zover [appellant 2] ter zitting heeft betoogd dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het woonzorgcomplex in de omgeving past, omdat zich in de nabije omgeving geen hoge gebouwen bevinden, overweegt de Afdeling dat de raad ter zitting nader heeft toegelicht dat enkele straten verderop een appartementencomplex van een met het woonzorgcomplex vergelijkbare hoogte is gelegen. [appellant 2] heeft dit niet bestreden.
2.3.3. [appellant 2] heeft ter zitting ten slotte betoogd dat de parkeerbewegingen op de Tienmorgenseweg, ter hoogte van het plangebied, zullen leiden tot een onveilige verkeerssituatie, omdat de voorziene parkeerplaatsen haaks op de weg staan, er hard gereden wordt en aan de weg een school gelegen is. De raad is, naar aanleiding van een zienswijze van een ander dan [appellant 2], onder meer in het algemene deel van de beantwoording van de zienswijzen ingegaan op de gestelde verkeersonveiligheid als gevolg van de voorziene haakse parkeerplaatsen aan de Tienmorgenseweg. De raad heeft in de beantwoording aangegeven dat schuine vakken tot gevolg hebben dat het inrijden van de noord- of de zuidkant op die wijze veel onveiliger wordt en in het bestemmingsplan voldoende ruimte is opgenomen ten behoeve van het realiseren van de haakse parkeerplaatsen. [appellant 2] heeft geen redenen aangevoerd waarom deze weerlegging onjuist is. Voor zover [appellant 2] stelt dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de, hogere, feitelijke verkeerssnelheid op de Tienmorgenseweg, overweegt de Afdeling dat de raad heeft kunnen uitgaan van de toegestane maximumsnelheid, die 50 km/h bedraagt. Dat aan de weg een school voor voortgezet onderwijs is gelegen maakt dit niet anders.
2.4. De conclusie is dat hetgeen [appellant 1] en [appellant 2] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen zijn ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Bošnjaković
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2010