200904822/1/R2.
Datum uitspraak: 13 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], beiden wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 22 april 2009, nr. 2008-017467, heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Tiel (hierna: de raad) bij besluit van 17 september 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Gemeente Tiel, eerste herziening" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit heeft [appellante] (hierna: de vennootschap) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juli 2009, beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2009, waar het college, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar in dienst van de provincie, is verschenen. Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door P.N.B. Kleijngeld, ambtenaar in dienst van de gemeente, als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in een herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied Gemeente Tiel" voor zover daaraan goedkeuring is onthouden.
2.3. De vennootschap betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met hoge landschapswaarden (Ahl)" dat ziet op de percelen Passewaaijse Hogeweg, kadastraal bekend D4027, en Kruisstraat, kadastraal bekend K165 en K166 (hierna: de percelen). Volgens de vennootschap staat deze bestemming in de weg aan het saneren van de bodemvervuiling op de percelen. In dit verband stelt zij dat ingevolge het plandeel sanering uitsluitend rendabel is indien de percelen worden bestemd voor openbare voorzieningen.
2.4. In het bestreden besluit stelt het college zich op het standpunt dat de bestemming "Agrarisch gebied met hoge landschapswaarden (Ahl)" dat betrekking heeft op de percelen, ten opzichte van het vorige bestemmingsplan niet is gewijzigd. Bovendien stelt het college dat de vennootschap in de procedure voor de totstandkoming van dat plan, deze bestemming niet heeft aangevochten. Voorts maken de percelen volgens het college geen onderdeel uit van een toekomstige uitbreidingslocatie voor woningbouw, kantoren of bedrijvigheid.
2.5. In hetgeen de vennootschap heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid goedkeuring heeft kunnen verlenen aan het desbetreffende plandeel. Evenals in het bestemmingsplan dat wordt herzien, zijn de percelen bestemd voor agrarische doeleinden. Gesteld noch gebleken is dat het college in zijn afweging ten onrechte geen rekening heeft gehouden met relevante nieuwe ontwikkelingen op de percelen. Het plandeel staat niet in de weg aan de sanering van de percelen op het door de vennootschap gewenste moment. Aan de omstandigheid dat door de toegekende bestemming sanering van de percelen voor de vennootschap financieel niet rendabel is, behoefde het college geen overwegende betekenis toe te kennen.
2.6. De conclusie is dat hetgeen de vennootschap heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het desbetreffende plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2010