ECLI:NL:RVS:2009:BK8641

Raad van State

Datum uitspraak
18 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200806254/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • T.M.A. Claessens
  • S.J.E. Horstink von Meyenfeldt
  • J.J. Schuurman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel en taalanalyse van vreemdeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, die op 11 juli 2008 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De staatssecretaris had de aanvraag eerder afgewezen op basis van een taalanalyse die twijfels opriep over de herkomst van de vreemdeling. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had onderbouwd waarom de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij uit Zuid Somalië afkomstig was. De staatssecretaris ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank de conclusies van de taalanalyse ten onrechte had afgewezen en dat de vreemdeling geen overtuigende documenten had overgelegd ter ondersteuning van zijn verklaringen.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de taalanalyse bevestigde twijfels over de herkomst van de vreemdeling niet waren weggenomen door de contra-expertise die de vreemdeling had overgelegd. De Raad benadrukte dat het niet mogelijk is om altijd tot een stellige conclusie over de herkomst van een vreemdeling te komen, maar dat de staatssecretaris in dit geval terecht had gesteld dat de vreemdeling niet voor de gevraagde vergunning in aanmerking kwam. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond, waarmee de eerdere afwijzing van de aanvraag door de staatssecretaris werd bevestigd.

Uitspraak

200806254/1/V1.
Datum uitspraak: 18 december 2009
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 11 juli 2008 in zaak nr. 08/3269 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 december 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 11 juli 2008, verzonden op 16 juli 2008, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 13 augustus 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In grief 2 klaagt de staatssecretaris dat - samengevat weergegeven en voor zover thans van belang - de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de onder begeleiding van de Taalstudio tot stand gekomen contra expertise van 22 oktober 2007 (hierna: de contra-expertise), die de vreemdeling naar aanleiding van het rapport van 1 maart 2007 van een onder verantwoordelijkheid van het Bureau Land en Taal (hierna: het BLT) uitgevoerde taalanalyse (hierna: de taalanalyse) heeft overgelegd, aan de taalanalyse afbreuk doet. De staatssecretaris voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat de conclusie van de taalanalyse stelliger is dan die van de contra expertise, dat de conclusie van de taalanalyse door voorbeelden van uitspraak, woordkeus en grammatica van de vreemdeling wordt ondersteund en dat de taalanalist bij het verrichten van de taalanalyse en het BLT bij de beoordeling hiervan rekening hebben gehouden met de omstandigheid dat vreemdelingen de taalvariant van het gestelde herkomstgebied zullen proberen te spreken. De rechtbank heeft volgens de staatssecretaris voorts miskend dat de contra expertise en het relaas van de vreemdeling geen verklaring bieden voor de authentieke en overtuigende Noord Somalische kenmerken in zijn spraak en dat in de contra expertise niet gemotiveerd is weersproken dat de vreemdeling eenduidig Noord Somalisch spreekt en daarbij probeert enkele Zuid Somalische kenmerken in zijn spraak te brengen.
2.1.1. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen, indien de desbetreffende vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.1.2. Uit de uitspraak van de Afdeling van heden in zaak nr. 200901087/1 (aangehecht ter voorlichting van partijen) vloeit het volgende voort.
Indien bij de staatssecretaris twijfel is gerezen over de door een vreemdeling gestelde herkomst en als gevolg daarvan over diens gestelde identiteit en nationaliteit, kan hij, door een taalanalyse te laten verrichten, de desbetreffende vreemdeling tegemoetkomen in de op hem ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 rustende last om het door hem gestelde aannemelijk te maken.
De desbetreffende vreemdeling kan de bij de staatssecretaris gerezen en door de taalanalyse niet weggenomen twijfel door het laten verrichten van een contra-expertise alsnog trachten weg te nemen. Daartoe kan hij de opname van het ten behoeve van de taalanalyse gevoerde gesprek, door een deskundige laten beoordelen.
Indien de uitkomst van de contra-expertise de door de vreemdeling gestelde herkomst niet bevestigt, wordt - gelet op artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 - de gerezen twijfel niet weggenomen.
2.1.3. In het besluit van 27 december 2007, gelezen in samenhang met het daarin ingelaste voornemen daartoe, heeft de staatssecretaris zich onder verwijzing naar de taalanalyse op het standpunt gesteld dat de vreemdeling over zijn gestelde herkomst uit Zuid Somalië ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd, waardoor hij de verklaringen over de problemen die de vreemdeling daar stelt te hebben ondervonden eveneens ongeloofwaardig acht. In de taalanalyse is voor zover thans van belang geconcludeerd dat de vreemdeling eenduidig niet tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Zuid Somalië is te herleiden, omdat hij Somalisch spreekt zoals dat in Noord Somalië gangbaar is.
In de contra expertise is voor zover thans van belang geconcludeerd dat het mogelijk is dat de vreemdeling in Afgooye, Zuid Somalië, is gesocialiseerd, omdat hij Algemeen Somalisch spreekt met kenmerken van het noordelijk Algemeen Somalisch en het zuidelijk Algemeen Somalisch, hij daarnaast ook kenmerken van het Benadir (kust)dialect gebruikt en, gelet hierop, een hybride spreker is. Verder wordt in de contra expertise bestreden dat alle in de taalanalyse gegeven voorbeelden kenmerken van het Noord Somalisch zijn.
Het BLT heeft bij brief van 19 december 2007 op de contra expertise gereageerd en zich voor zover thans van belang op het standpunt gesteld dat de vreemdeling Noord Somalisch spreekt, maar in zijn spraak kenmerken van het Zuid Somalisch aanbrengt die niet authentiek zijn, wat in taalanalysegesprekken geen uitzondering is, omdat kennis van enige Zuid Somalische woorden gemakkelijk is te vergaren zonder in Zuid Somalië woonachtig te zijn geweest. Volgens het BLT biedt het relaas van de vreemdeling bovendien geen aanknopingspunten voor de aanwezigheid van Noord Somalische kenmerken, dan wel het zijn van een zogenoemde hybride spreker, en zijn alle voorbeelden in de taalanalyse kenmerkend voor een Noord Somalische herkomst, nu er voor het Zuid Somalisch andere, niet door de vreemdeling gebruikte, alternatieven zijn, waarvan het BLT enkele voorbeelden noemt.
Naar aanleiding daarvan heeft de vreemdeling op 17 juni 2008 een reactie van de opsteller van de contra expertise overgelegd, waarin deze voor zover thans van belang naar voren heeft gebracht dat hij als linguïst geen uitspraken over de authenticiteit van aangetroffen kenmerken kan doen en niet kan uitmaken hoe en waar deze zijn verkregen zonder over informatie van de spreker te beschikken, dat in de contra expertise voorbeelden van Zuid Somalische kenmerken zijn genoemd waarop het BLT niet heeft gereageerd en dat de voorbeelden die het BLT in de reactie heeft vermeld nieuw zijn. De opsteller van de contra expertise is van mening dat het, gelet op de aard van de werkzaamheden, meestal niet mogelijk is tot een stellige conclusie over de herkomst van een vreemdeling te komen en hij volhardt in zijn mening dat het mogelijk is dat de vreemdeling in Zuid Somalië is gesocialiseerd.
2.1.4. Reeds omdat de conclusie van de opsteller van de contra expertise niet luidt dat de vreemdeling, zoals hij heeft gesteld, uit Zuid Somalië afkomstig is, heeft de rechtbank niet onderkend dat de bij de staatssecretaris gerezen en door de taalanalyse bevestigde twijfel over de door de vreemdeling gestelde herkomst niet is weggenomen. Het betoog van de opsteller van de contra expertise dat het meestal niet mogelijk is om tot een stellige conclusie over de herkomst van een vreemdeling te komen, doet hieraan niet af, omdat de omstandigheid dat een contra-expertise de door een vreemdeling gestelde herkomst niet weet te bevestigen in het licht van het hiervoor onder 2.1.2 weergegeven toetsingskader voor risico van laatstgenoemde komt. Daar komt bij dat in voorkomende gevallen ook deskundigen die door de Taalstudio zijn ingeschakeld en die naar aanleiding van een onder verantwoordelijkheid van het BLT uitgevoerde taalanalyse een contra expertise hebben uitgebracht, wel zodanige conclusies hebben getrokken, zoals onder meer blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 20 september 2007 in zaak nr. 200703094/1 (JV 2007/481).
2.1.5. De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen als grief 1 naar voren is gebracht behoeft daarom geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het besluit van 27 december 2007 worden getoetst in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden in zoverre daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
2.2.1. Tegen de overweging van de rechtbank dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vreemdeling toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd om zijn verklaringen over zijn reis te staven, zodat hij de vreemdeling artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 heeft mogen tegenwerpen, is geen hoger beroep ingesteld. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen dat oordeel dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop het betrekking heeft, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Hieruit volgt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat van het relaas positieve overtuigingskracht moet uitgaan. Nu de vreemdeling, gelet op wat hiervoor onder 2.1.4 is overwogen, de twijfel over zijn gestelde herkomst uit Zuid Somalië niet heeft weggenomen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verklaringen van de vreemdeling over de door hem in Zuid Somalië ondervonden problemen positieve overtuigingskracht ontberen. De staatssecretaris heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet voor de gevraagde vergunning in aanmerking komt.
2.2.2. Het inleidende beroep is ongegrond.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 11 juli 2008 in zaak nr. 08/3269;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. S.J.E. Horstink von Meyenfeldt, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Schuurman
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2009
218-532.
Verzonden: 18 december 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak