200902454/1/H1.
Datum uitspraak: 30 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo van 23 maart 2009 in zaak nrs. 09/186, 09/187, 09/259, 09/260, 09/261 en 09/262 in het geding tussen:
[wederpartij A] en anderen
het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen.
Bij besluit van 12 augustus 2008 en twee besluiten van 20 augustus 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen (hierna: het college) onderscheidenlijk [wederpartij B], [wederpartij A] en [wederpartij C] (hierna tezamen en in enkelvoud: [wederpartij]) onder oplegging van een dwangsom gelast de permanente bewoning van een recreatiewoning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te beëindigen.
Bij besluiten van 28 januari 2009 heeft het college de door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 maart 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo (hierna: de voorzieningenrechter) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de besluiten van 28 januari 2009 vernietigd en de besluiten van 12 augustus 2008 en 20 augustus 2008 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 april 2009, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2009, waar het college, vertegenwoordigd door F. Veenhuizen, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [wederpartij C], bijgestaan door P. Dijk, zijn verschenen.
2.1. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het college gelet op het overgangsrecht van het geldende bestemmingsplan bevoegd is handhavend op te treden tegen het gebruik van de recreatiewoning op het perceel ten behoeve van permanente bewoning.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 2006" (hierna: het bestemmingsplan), van kracht geworden op 30 mei 2007, heeft het perceel, voor zover thans van belang, de bestemming "Recreatiewoning" met de aanduiding "bestaande inhoud".
Ingevolge artikel 11, lid A, voor zover thans van belang, van de planvoorschriften, zijn de gronden op de kaart aangewezen voor "recreatiewoning" bestemd voor het recreatief verblijf in recreatiewoningen.
Ingevolge lid C wordt onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 42, lid A, ten aanzien van de in dit artikel bedoelde gronden en opstallen in ieder geval verstaan het gebruik van de gebouwen ten behoeve van permanente bewoning, tenzij panden op de kaart zijn aangegeven met "permanente bewoning toegestaan" dan wel "permanente bewoning op basis van persoonsgebonden gedoogbeschikking toegestaan".
Ingevolge artikel 42, lid A, van de planvoorschriften is het verboden gronden of opstallen te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
Ingevolge artikel 43, lid B, onder 1, mag het gebruik van gronden en opstallen, strijdig met het plan op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen daarvan, worden gehandhaafd.
Ingevolge lid B, onder 2, is het bepaalde onder 1 niet van toepassing op het gebruik dat weliswaar bestond op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan, maar in strijd is met het voorheen geldende bestemmingsplan en is begonnen na 1 mei 1997.
Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 1985" (hierna: het voorheen geldende plan) had het perceel de bestemming "Natuurgebied".
Ingevolge artikel 8, lid A, van de planvoorschriften waren gronden, aangewezen voor natuurgebied bestemd voor het behoud en herstel van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen natuurwetenschappelijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden met daarbij behorende bebouwing.
Ingevolge artikel 36, lid A, was het verboden gronden of opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
Ingevolge artikel 8, lid D, onder 1, werd ten aanzien van de in dit artikel bedoelde gronden en opstallen onder strijdig gebruik als bedoeld artikel 36, lid A, in ieder geval verstaan het gebruik:
a. als staanplaats van onderkomens;
b. voor de opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen;
c. als sport-, wedstrijd- of speelterrein, kampeer- of caravanterrein, lig-, of speelstrand en parkeerterrein;
d. voor doeleinden van handel en/of bedrijf;
e. voor militaire oefening;
f. voor het beproeven van motorvoertuigen of voor het beoefenen van de motorsport en de modelvliegsport.
2.3. Het college betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het gebruik van de recreatiewoning ten behoeve van permanente bewoning in strijd is met artikel 36, lid A, van de voorschriften van het voorheen geldende plan en dat daaruit volgt dat dit gebruik niet ingevolge artikel 43, lid B, van de voorschriften van het bestemmingsplan mag worden voortgezet.
2.3.1. De voorzieningenrechter heeft het gebruik niet in strijd geacht met het voorheen geldende plan, omdat in artikel 8, lid D, van dat plan het gebruik voor permanente bewoning van een recreatiewoning niet wordt verboden.
2.3.2. Anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen biedt de omstandigheid dat artikel 8, lid D, van de voorschriften van het voorheen geldende plan het permanent bewonen van recreatiewoningen niet vermeldde, geen grond voor het oordeel dat het permanent bewonen van de in geding zijnde recreatiewoning op grond van artikel 43, lid, B, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan mag worden voortgezet. Het college betoogt terecht dat het gebruik ten behoeve van permanente bewoning in strijd was met de onder het vorige plan geldende bestemming "Natuurgebied", zodat dit gebruik op grond van artikel 36, lid A, van het voorheen geldende plan was verboden. De voorzieningenrechter heeft dit niet onderkend.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
2.5. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep beoordelen en in dat kader toetsen of [wederpartij] zich terecht op het overgangsrecht van het bestemmingsplan heeft beroepen. Daartoe dient te worden vastgesteld, of het gebruik ten behoeve van permanent wonen bestond ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan, of dit gebruik in strijd was met het voorheen geldende plan en of dit vóór 1 mei 1997 is begonnen.
2.6. Niet in geschil is dat het strijdige gebruik bestond op het tijdstip dat het bestemmingsplan van kracht werd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft het college het gebruik voorts terecht in strijd geacht met het voorheen geldende plan.
Degene die een beroep doet op het overgangsrecht dient aannemelijk te maken dat dit van toepassing is. De door [wederpartij] in geding gebrachte bewijsstukken en het verhandelde ter zitting bieden geen aanknopingspunt voor het oordeel dat aannemelijk is gemaakt dat de permanente bewoning van de recreatiewoning vóór 1 mei 1997 is begonnen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat uit de overgelegde accountantsverklaring niet blijkt door wie vanaf januari 1997 huur is betaald en of de woning als hoofdverblijf werd gebruikt. De overgelegde bankafschriften, waaruit kan worden afgeleid dat [wederpartij B] voor de recreatiewoning huur heeft betaald aan [wederpartij A], dateren vanaf 2002 en hebben voor de vraag of het strijdige gebruik reeds vóór 1 mei 1997 is begonnen geen betekenis. De overgelegde telefoonnota's uit 1994, 1995 en 1996 geven daarover evenmin uitsluitsel, aangezien ook een woning die wordt gebruikt voor recreatief verblijf over een telefoonaansluiting kan beschikken. Ook met de overgelegde energie- en waternota's is niet aannemelijk gemaakt dat de recreatiewoning vóór 1 mei 1997 permanent werd bewoond, daargelaten dat deze nota's over de jaren een sterk fluctuerend energie- en waterverbruik laten zien. Dat de woning -zoals [wederpartij] stelt - in het verleden door eerdere eigenaars gebruikt is voor permanente bewoning, is in dit verband niet van belang, omdat daarmee het gebruik ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan niet is aangetoond.
Gelet op het voorgaande heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat [wederpartij] geen beroep toekomt op het overgangsrecht en zich terecht bevoegd geacht handhavend op te treden tegen het met het bestemmingsplan strijdige gebruik.
2.7. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.8. Het bestemmingsplan staat gebruik van recreatiewoningen voor permanente bewoning niet toe, tenzij deze op de plankaart zijn voorzien van de aanduidingen "permanente bewoning toegestaan" of "permanente bewoning op basis van een persoonsgebonden gedoogbeschikking toegestaan". Vaststaat dat de in geding zijnde recreatiewoning op de plankaart niet als zodanig is aangeduid. Gelet hierop bestaat geen concreet zicht op legalisering. Niet is gebleken dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die het college in dit geval aanleiding hadden dienen te geven van handhavend optreden af te zien. De gestelde slechte gezondheid van
[wederpartij A] heeft het college in redelijkheid niet als een zodanige bijzondere omstandigheid hoeven aanmerken.
2.9. Gelet op het vorenstaande zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaren.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo van 23 maart 2009 in zaak nrs. 09/186, 09/187, 09/259, 09/260, 09/261 en 09/262;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 december 2009