200907877/2/R3.
Datum uitspraak: 24 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoeker sub 1] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Loon op Zand,
verweerder.
Bij besluit van 23 juli 2009 heeft de raad van de gemeente Loon op Zand (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Dorpshart Kaatsheuvel" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 oktober 2009, en [verzoeker sub 2] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 oktober 2009, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben [verzoeker sub 2] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 oktober 2009, hebben [verzoeker sub 1] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 15 december 2009 waar [verzoeker sub 1], in persoon en bijgestaan door mr. T.C. Leemans en mr. J.E. Dijk, beiden advocaat te Amsterdam, [verzoeker sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door [verzoeker sub 2], en de raad, vertegenwoordigd door H. Waijers, wethouder, drs. R. Oomes, ambtenaar in dienst van de gemeente, en mr. H. van Zeggeren, werkzaam bij Van Zeggeren Consultancy, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan strekt tot herontwikkeling van het gebied rondom de Nieuwe Markt in het centrum van Kaatsheuvel en voorziet onder meer in de bouw van een parkeergarage, renovatie en uitbreiding van het gemeentehuis, de realisering van een multifunctioneel centrum op het oostelijk deel van het plein (hierna: het Carré), de bouw van een nieuwe Noordwand van het plein, aanpassing en uitbreiding van de aanwezige Zuidwand en de realisering van woningen.
2.3. Gebleken is dat niet alle ondertekenaars van het beroepschrift van [verzoeker sub 1] en anderen een zienswijze tegen het ontwerpplan hebben ingediend. Nu vast staat dat ten minste een aantal personen van de groep [verzoeker sub 1] en anderen dat wel heeft gedaan en een aantal van hen ook als rechtstreeks belanghebbend bij het bestreden besluit is aan te merken, bestaat aanleiding voor een behandeling van het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. De vraag of allen in beroep kunnen worden ontvangen, zal bij de behandeling van de hoofdzaak nader dienen te worden onderzocht.
Ook de vraag of alle ondertekenaars van het beroepschrift van [verzoeker sub 2] en anderen, gezien de afstand van hun woningen tot het plangebied, als rechtstreeks belanghebbende kunnen worden aangemerkt, dient bij de behandeling van de hoofdzaak nader te worden onderzocht. Nu vast staat dat ook van deze groep ten minste een aantal personen een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang heeft, zal de voorzitter tevens tot een inhoudelijke beoordeling van dit verzoek overgaan.
2.4. [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen betogen dat het plan een te grootschalige bebouwing mogelijk maakt in het dorpshart van Kaatsheuvel. Zij stellen dat door de massaliteit van die bebouwing hun woongenot ernstig zal worden aangetast ten gevolge van verlies van privacy, van het vrije uitzicht op het plein en van de bezonning van hun woningen, alsook ten gevolge van de te verwachten parkeeroverlast en verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse.
Zij hebben voorts aangevoerd dat het plan zodanig afwijkt van het ontwerpplan, dat het plan eerst opnieuw in ontwerp ter inzage had moeten worden gelegd. De wijzigingen zijn volgens [verzoeker sub 2] en anderen bovendien in strijd met de in de Reactienota Vooroverleg en inspraak (hierna: de Reactienota) neergelegde afspraak dat de maximale bouwhoogten ten opzichte van het voorontwerp van het plan zouden worden teruggebracht.
2.5. Vast staat dat de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen kan aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen. Vast staat dat de raad in dit geval het plan heeft vastgesteld met een aantal wijzigingen.
Ter zitting is aan de hand van de bij het ontwerpplan behorende plankaart inzicht geboden in de concrete wijzigingen ten aanzien van het ontwerpplan. De voorzitter is voorshands van oordeel dat deze afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang niet zo groot zijn dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt.
2.6. Door de raad is niet weersproken dat in het kader van de geboden inspraak over het voorontwerp van het plan is toegezegd dat aan bepaalde wensen van de omwonenden over de maximaal toe te laten bouwhoogten in het plan zou worden tegemoetgekomen. Blijkens de Reactienota betrof het hier de bouwhoogten van de Noordwand, van het Carré en van de woningen in het deelgebied Woonhoven. Ter zitting is door de raad naar voren gebracht dat deze hoogtes in het ontwerpplan ook zijn doorgevoerd en dat daarvan bij de vaststelling van het plan op een klein, centraal gelegen deel van de Noordwand is afgeweken door daarvoor een 3 meter hogere goot- en bouwhoogte toe te staan. Deze wijziging, evenals een aantal andere aanpassingen ten aanzien van het ontwerpplan, zijn volgens de raad ingegeven door in het kader van de gunningsprocedure gerezen overwegingen van financiële uitvoerbaarheid. Daarbij zijn deze wijzigingen volgens de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening zorgvuldig afgewogen. De voorzitter acht deze gang van zaken op zichzelf niet onredelijk. Daarbij is in aanmerking genomen dat naar voorlopig oordeel niet gebleken is dat de belangen van de omwonenden daarbij niet zorgvuldig zijn meegewogen dan wel dat een onaanvaardbare inbreuk op gedane toezeggingen is gemaakt.
2.7. Met betrekking tot de door [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen gestelde massaliteit van de voorgenomen bebouwing overweegt de voorzitter dat in beginsel aan de raad een grote mate van vrijheid toekomt om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Volgens de plantoelichting is met het plan beoogd om het marktplein en de omgeving daarvan een kwaliteitsimpuls te geven en de identiteit van de dorpskern te versterken door de toevoeging van een "Bruisend Dorpshart" rondom de markt, aansluitend op het winkelgebied. In de Reactienota staat voorts dat met de realisering van met name het Carré op de in het plan aangegeven plaats de afmetingen van het centrale plein meer in harmonie worden gebracht met de voor een kern als Kaatsheuvel passende schaal. Gezocht is naar een ingreep die het plein intimiteit geeft en een menselijke maat. Het toevoegen van een nieuwe wand, in de vorm van een bouwblok in het oostelijk deel van de huidige markt, vormt een essentieel onderdeel van die ingreep. De hoogte van het Carré wordt met name bepaald door het zalencomplex dat het hart vormt van het gebouw en kan vanwege de aard van de functie niet worden verlaagd, aldus de Reactienota. De voorzitter ziet, mede gezien het vorenoverwogene, vooralsnog geen grond voor het oordeel dat de maatvoering en omvang van de door het plan mogelijk gemaakte bebouwing zich niet verdragen met een goede ruimtelijke ordening.
2.8. De voorzitter is er voorts niet van overtuigd dat de realisering van de bebouwing op het marktplein gepaard zal gaan met een zodanige vermindering van het uitzicht en de zonlichttoetreding dat aanleiding bestaat om ter zake een voorlopige voorziening te treffen. Ter zake van het uitzicht wordt daarbij opgemerkt dat blijkens de plantoelichting de gevellijn van het Carré zodanig is gekozen dat vanuit de op het plein uitkomende Gasthuisstraat en de Peperstraat langs het gebouw kan worden gekeken en derhalve feitelijk, noch visueel sprake zal zijn van afsluiting van die straten.
2.9. In de plantoelichting staat dat het uitgangspunt voor het bepalen van de parkeerbehoefte de CROW-publicatie 182 "parkeercijfers, bron voor parkeernormering" is en dat het aantal benodigde parkeerplaatsen zowel in de openbare ruimte als op eigen terrein kan worden gerealiseerd.
Aan de gronden in het plangebied zijn grotendeels de bestemmingen "Centrum (C)", "Maatschappelijk (M)", "Verkeer-Verblijfsgebied (V-VB)" en "Woongebied (WG)" toegekend. Ingevolge artikel 3.1, artikel 5.1.1, artikel 6.1 en artikel 7.1 van de planregels zijn de op de plankaart voor deze bestemmingen aangewezen gronden onder meer bestemd voor - bovengronds en deels ook ondergronds - parkeren. Dit betekent dat binnen bijna het gehele plangebied parkeerplaatsen kunnen worden aangelegd. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting zal een groot deel daarvan in de nieuw aan te leggen parkeerkelder onder het gemeentehuis worden ondergebracht. Gelet op een en ander ziet de voorzitter vooralsnog onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat de voorziene ontwikkelingen tot ernstige parkeeroverlast zullen leiden.
2.10. De voorzitter overweegt ten slotte dat bij de voorbereiding van het plan door bureau SAB onderzoek is uitgevoerd naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit. Volgens het rapport van SAB van juni 2009, dat - anders dan [verzoeker sub 1] en anderen stellen - met de andere stukken ter inzage heeft gelegen, zal het project mogelijk kunnen leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit op de Nieuwe Markt, de Marktstraat en de Gasthuisstraat, maar zal zich in de jaren 2009, 2010 en 2019 geen overschrijding van de wettelijke grenswaarden voordoen. [verzoeker sub 1] en anderen hebben niet, bijvoorbeeld aan de hand van tegenonderzoek, aannemelijk gemaakt dat dit anders zou zijn. Gezien het voorgaande ziet de voorzitter vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat de luchtkwaliteitseisen in de Wet milieubeheer aan het plan in de weg staan.
2.11. Gelet hierop bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Bechinka
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2009