200903793/1/H2.
Datum uitspraak: 30 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 april 2009 in zaak nr. 08/6300 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Den Haag.
Op 10 juli 2008 heeft de raad van de gemeente den Haag (hierna: de raad) opnieuw op het door appellante tegen het besluit op haar verzoek om vergoeding van gederfde omzetstijging over de periode maart - december 1997 gemaakte bezwaar besloten en haar € 19.878,00 aan nadeelcompensatie toegekend.
Bij uitspraak van 14 april 2009, verzonden op de volgende dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2009, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 december 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door haar [bestuurder] en mr. D.M.C. Schuurmans, advocaat te Den Haag en de raad, vertegenwoordigd door mr. D.H. Cramer Bornemann, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellante] exploiteert een onderneming op het adres [locatie] te [plaats]. Zij stelt dat zij als gevolg van werkzaamheden in de Grote Marktstraat schade in de vorm van omzetderving heeft geleden. Het besluit van 10 juli 2008 is genomen op haar verzoek om vergoeding daarvan.
2.2. Bij besluit van 20 mei 1999 heeft de raad [appellante] krachtens de Verordening nadeelcompensatie project Souterrain Grote Markstraat/Kalverstraat (hierna: de Verordening) nadeelcompensatie toegekend over de periode maart - december 1997.
Bij besluit van 14 september 2000 heeft hij de nadeelcompensatie voor omzetderving in bezwaar verhoogd en het bezwaar tegen de aftrek van 15% van de omzet op jaarbasis wegens normaal ondernemersrisico en het tijdvak, waarover nadeelcompensatie wordt toegekend, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 juni 2002 heeft de rechtbank het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juli 2003 in zaak nr.
200204377/1heeft de Afdeling het door [appellante] tegen die uitspraak ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, die uitspraak vernietigd, voor zover daarbij het beroep van [appellante] tegen het besluit van 14 september 2000, voor zover dat ziet op de toegekende compensatie voor gederfde trendmatige omzetstijging, daarbij ongegrond is verklaard en voor het overige bevestigd.
2.3. De Afdeling heeft in die uitspraak niet onjuist geacht dat, indien voldoende historische gegevens ontbreken, de omzetschade aan de hand van een filiaalvergelijking, waarbij omzetontwikkelingen van andere vestigingen van de onderneming een hulpmiddel zijn, wordt berekend, maar de raad had volgens die uitspraak zijn oordeel dat bij vergelijking van de trendmatige omzetstijging het filiaal in Den Haag vergelijkbaar is met dat in Amsterdam en daarmee het percentage ter bepaling van de compensatie van gederfde omzetstijging onvoldoende gemotiveerd.
2.4. Voor zover [appellante] klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat de nadeelcompensatie niet over het juiste tijdvak is berekend en ten onrechte een aftrek van 15% is toegepast, wordt overwogen dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het gezag van gewijsde meebrengt dat de raad met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling van 23 juli 2003 alleen een nieuw besluit had te nemen over de berekening van de gederfde trendmatige omzetstijging.
2.5. De raad heeft het besluit van 11 juli 2008 genomen op een advies van de Adviesgroep Nadeelcompensatie, onderdeel van NEDEB BV, van 28 december 2007 (hierna: het advies) en op een advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 30 juni 2008. Hij heeft aan dat besluit ten grondslag gelegd dat de filialen in Amsterdam en Hoofddorp niet geheel met dat in Den Haag vergelijkbaar zijn. De verwachte omzet in het filiaal in Den Haag is daarom berekend op grond van de gemiddelde omzetontwikkeling van beide filialen, hetgeen een evenwichtiger beeld biedt dan de keuze voor één filiaal. Nu het filiaal in Hoofddorp in 1996 is geopend, is de gemiddelde omzetstijging van de twee filialen over de jaren 1998-2004 geprojecteerd op 1997, aldus het besluit.
2.6. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de raad het advies niet aan het besluit van 11 juli 2008 ten grondslag mocht leggen, omdat alleen een vergelijking met het filiaal in Hoofddorp juist is, nu de filialen Hoofddorp en Den Haag in omzet, aantal klanten, winkeloppervlakte, frontbreedte, personeelssterkte en de huur nagenoeg gelijk zijn
2.7. Ook dat betoog faalt. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de raad niet op het advies mocht afgaan. Daarin zijn de filialen in Den Haag, Amsterdam en Hoofddorp met elkaar vergeleken en zijn zowel de onderlinge overeenkomsten als de verschillen beschreven. Het filiaal in Hoofddorp wijkt onder meer van het filiaal in Den Haag af wat betreft grootstedelijk verzorgingsgebied, voorkomen en parkeermogelijkheden. Nu geen van beide filialen in alle opzichten vergelijkbaar is met dat in Den Haag, ontstaat volgens het advies een evenwichtiger beeld, indien voor de berekening van de gederfde trendmatige omzetstijging van de gemiddelde omzetontwikkeling van de filialen in Amsterdam en Hoofddorp wordt uitgegaan. [appellante] heeft aan de rechtbank geen bericht van een deskundige overgelegd, waaruit deze moest afleiden dat dat advies aldus onjuist is.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Planken
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 december 2009