200901757/1/H1.
Datum uitspraak: 23 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Heerde,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 12 februari 2009 in zaak nr. 08/414 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Heerde.
Bij besluit van 26 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerde (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een kantoorunit op het perceel plaatselijk bekend [locatie] te Heerde (hierna: het perceel).
Bij besluit van 29 januari 2008 heeft het college het door [wederpartijen] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 februari 2009, verzonden op 13 februari 2009, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [wederpartijen] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 29 januari 2008 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 maart 2009, hoger beroep ingesteld.
[wederpartijen] hebben een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 23 juni 2009 heeft het college het door [wederpartijen] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [wederpartijen] gronden tegen dat besluit aangevoerd.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2009, waar het college, vertegenwoordigd door P. Pasveer, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [wederpartijen], bijgestaan door mr. W. Visser, zijn verschenen.
2.1. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat [wederpartijen] niet als belanghebbenden bij het besluit tot verlening van een bouwvergunning voor de kantoorunit zijn aan te merken.
2.2. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.3. Ter zitting is door het college onweersproken gesteld dat de afstand tussen de kantoorunit en de perceelsgrens van [wederpartijen] 102 m bedraagt. Voorts is gelet op de beperkte hoogte van de op het perceel aanwezige wisselende beplanting aannemelijk te achten dat vanuit de woning en tuin van [wederpartijen] rechtstreeks zicht bestaat op de kantoorunit. Gelet hierop heeft de rechtbank [wederpartijen] terecht als belanghebbenden bij het besluit tot verlening van een bouwvergunning voor de kantoorunit aangemerkt. Dat tussen het perceel en het perceel van [wederpartijen] de Bisschopstraat is gelegen, leidt niet tot een ander oordeel.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Bij besluit van 23 juni 2009 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [wederpartijen] gemaakte bezwaar. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding. Anders dan het college heeft gesteld, behoefden [wederpartijen] tegen dit besluit derhalve niet uitdrukkelijk beroep in te stellen.
2.6. Bij het nieuwe besluit op bezwaar (hierna: het nieuwe besluit) heeft het college het door [wederpartijen] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Gelet op de tekst van het collegevoorstel van 16 juni 2009 en de inhoud van het nieuwe besluit stelt het college terecht dat hier sprake is van een kennelijke verschrijving. De Afdeling zal het nieuwe besluit daarom zo lezen dat het bezwaar moet worden geacht ongegrond te zijn verklaard.
2.7. Bij zijn besluitvorming heeft het college in aanmerking genomen dat [vergunninghoudster] hangende de hoger beroepsprocedure een gewijzigde bouwaanvraag heeft ingediend, ertoe strekkend dat de kantoorunit, die verder ongewijzigd blijft, 3 m uit de perceelsgrens wordt geplaatst in plaats van vrijwel op de perceelsgrens. Niet is gebleken dat de wijziging mede betrekking heeft op een ander gebruik dan reeds plaatsvindt. Het college heeft de wijziging in het bouwplan terecht van ondergeschikte aard geacht en derhalve terecht betrokken bij het nemen van het nieuwe besluit. Dat de wijziging van het bouwplan in een nieuwe bouwaanvraag is vervat, maakt dit niet anders, nu de gewijzigde bouwaanvraag is gevoegd bij het nieuwe besluit en gezien de motivering van het nieuwe besluit thans wat betreft de vergunde bouw moet worden uitgegaan van de bij de gewijzigde aanvraag behorende nieuwe bouwtekening.
2.8. Aan het perceel is in het geldende bestemmingsplan "Agrarisch gebied" de bestemming "Kwekerij" toegekend. Het gebruik van het perceel ten behoeve van een kwekerij en de daarbij behorende bedrijfsgebouwen zijn op grond van het bestemmingsplan rechtstreeks toegestaan. De gevolgen van dit gebruik voor de omgeving moeten worden geacht bij de vaststelling van het bestemmingsplan in de belangenafweging te zijn betrokken. Vaststaat dat het bouwplan door de verplaatsing van de kantoorunit tot 3 m uit de perceelsgrens in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Niet in geding is dat zich overigens geen weigeringsgronden voordoen, als bedoeld in artikel 44 van de Woningwet. Gelet hierop heeft het college in het nieuwe besluit, uitgaande van de gewijzigde bouwtekening, de verleende bouwvergunning voor de kantoorunit terecht gehandhaafd.
2.9. Het college heeft [wederpartijen] niet in de gelegenheid gesteld te worden gehoord voorafgaande aan het nemen van het nieuwe besluit, net zomin als het college dat had gedaan voorafgaande aan het nemen van het besluit van 29 januari 2008. Uit een oogpunt van zorgvuldigheid had het op de weg van het college gelegen om [wederpartijen] vóór het nemen van het nieuwe besluit alsnog te horen, ook al was na de wijziging van het bouwplan geen sprake meer van strijd met het bestemmingsplan. Gelet hierop is het beroep gegrond en dient het nieuwe besluit te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:2 van de Awb.
De Afdeling ziet echter aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, omdat het alsnog horen geen enkel doel meer kan dienen, nu [wederpartijen] in de gelegenheid zijn geweest hun standpunt ter zitting toe te lichten en zij van die mogelijkheid gebruik hebben gemaakt.
2.10. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 23 juni 2009, kenmerk BV/BOA/PP/38355, gegrond;
III. vernietigt dat besluit;
IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Heerde tot vergoeding van bij [wederpartijen] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van het college van burgemeester en wethouders van Heerde griffierecht ten bedrage van € 447,00 (zegge: vierhonderdzevenenveertig euro) heft.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2009